Zinsvolgorde

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Programme:

1. Lesson Up zinsvolgorde 

- Uitleg

- Oefenen. 

2. Opdracht 11 b - c

Objectifs: 

Je kent de standaard woordvolgorde van een Franse zin

Vorige week heb ik op een terras samen met mijn moeder een heerlijk broodje kaas gegeten.

1. Is een goede Nederlandse zin
2. Is geen goede Nederlandse zin

La semaine dernière j'ai à la terrasse ensemble avec ma mère un sandwich délicieux mangé

1. Is een goede Franse zin
2. Is geen goede Franse zin

In het Frans is de woordvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

1. vrai
2. faux

La semaine dernière j'ai à la terrasse ensemble avec ma mère un sandwich délicieux mangé

onderwerp 

werkwoorden (gezegde)

lijdend voorwerp

meewerkend vw

tijds-/plaatsbepaling

tijds-/plaatsbepaling

zet in de juiste volgorde:
au meilleur chanteur - donner- le jury - un prix- va

zet in de juiste volgorde:
nous - à notre artiste préféré - demain - demander- des autographes - allons

Zet in de juiste volgorde ...
prend - le train - on - ce weekend - à 8 heures

Zet in de juiste volgorde ...
La Tour Eiffel - ai- à Paris - j'- visité

Zet in de juiste volgorde ...
aux élèves - a - au lycée - le prof - expliqué - les exercices

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Heureusement elle veut demain courir les magasins avec moi.

1. heureusement
2. demain
3. courir
4. avec moi

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Il n'a pas fait bien ses devoirs

1. n'
2. pas
3. fait
4. bien

Welk woord staat niet op de goede plaats?
Tu me veux donner ce livre la semaine prochaine?

1. me
2. donner
3. ce livre
4. la semaine prochaine

Vraagzinnen

3 manieren om vraagzinnen te maken:

1.  de bevestigende zin met een ?

2. est-ce que voor de bevestigende zin zetten

3.  inversion : pv en onderwerp omdraaien (Nederlandse methode)

De bevestigende zin houdt de woordvolgorde aan zoals eerder behandeld!

Vraagzinnen

3 manieren om vraagzinnen te maken

Tu as mangé du chocolat hier?

Est-ce que tu as mangé du chocolat hier?

As-tu mangé du chocolat hier?

Welke vraagzin klopt NIET?

1. Il aime le cinéma?
2. est-ce qu'il aime le cinéma?
3. est-ce qu'aime il le cinéma?
4. aime-t-il le cinéma?

Welke vraagzin klopt NIET?

1. Tu voudrais une baguette?
2. une baguette voudrais-tu?
3. est-ce que tu voudrais une baguette?
4. voudrais-tu une baguette?

maak de zin vragend op 3 manieren:
elle a de la confiance à propos de l'avenir

Au travail

Wat:

Faire exercice 11 b-c

Hoe?

Ensembles ou seul(e)

Les devoirs

Herhalen voca mondeling: deel 1 t/m 3