1) Observeren

 B1-K1-W5 Module 4 
Positieve gespreksvoering 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

 B1-K1-W5 Module 4 
Positieve gespreksvoering 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen? 
  • Observeren
  • Waarnemen 
  • Objectief / Subjectief 
  • Soorten observatiemethode 
  • Rapporteren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Observeren: 
Waar denken we allemaal aan? 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Observeren:
  • Waarnemen
  • Interpreteren
  • Objectief / Subjectief 
  • Verschillende technieken 
  • Rapporteren (schriftelijk / Mondeling) 


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarnemen: 
Is het opnemen en verwerken van prikkels. 
Je maakt hierbij gebruik van je zintuigen

Doelgericht waarnemen:
Je kijkt met een specifiek doel naar gedrag. 
Bijvoorbeeld; Hoe gaat het met de client? 
Welke bijwerking treden op na toedienen medicatie? 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je op de foto?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Objectief  Waarnemen
Wil zeggen dat je je niet laat beïnvloeden door jouw eigen voorkeur, maar je bij de feiten houdt. 

Hoe kun je ervoor zorgen dat je observatie zo objectief mogelijk is? 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je ervoor zorgen dat je observatie zo objectief mogelijk is? 


  • Observeer met meerdere mensen
  • Vraag aan je client of je observatie klopt
  • Vraag aan andere of je observatie klopt
  • Vergelijk je observatie met zaken die je client zegt
  • Observeer meerdere keren 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Subjectief
Wil zeggen dat je de gegevens van je observatie bekijkt vanuit een persoonlijke voorkeur. De conclusie die jij aan het gedrag / gegevens verbindt. 

Dit wordt beïnvloed door een aantal factoren:
Referentiekader, Interne factoren, Externe factoren, Vookeuren, Vooroordelen. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OEFENING
1. Een student is instructeur en geeft aan de rest van de groep een instuctie over de tekening op het papier. 
De klas mag de tekening niet zien, maar gaat aan de hand van de instructie de tekening na maken.
De klas mag GEEN vragen stellen.

2. De oefening nog een keer, nu mag de klas wel vragen stellen. 

Slide 14 - Tekstslide

Instructeur: Hoe was het om instructies te geven.

Hoe was het om zo instructies te krijgen zonder vragen te stellen? 

Wat was het resultaat? 
Factoren die kunnen beïnvloeden: 
Referentiekader: Dit is het geheel van waarden, normen, overtuigingen, ervaringen. Het is de 'kleur' die je aan een situatie geeft. 
Interne factoren: Factoren in je zelf die de observatie beïnvloeden. Denk aan hoofdpijn, een ruzie, emoties, etc..
Externe factoren: Factoren van buiten af waardoor je niet geconcentreerd kan observeren. (Harde muziek, telefoon, iemand spreekt je aan) 
Voorkeuren: Bijvoorbeeld de ene cliënt ligt je beter dan de andere. Hierdoor kun je de observatie positiever of negatiever interpreteren. 
Vooroordelen: Je hebt al een mening gevormd en je denkt daarom al te weten wat er uit de observatie komt. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waarnemen en Interpreteren

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom observeren? 
Observeren is een hulpmiddel om meer te weten te komen over het gedrag van een client. Zo kun je beter inspelen op zorg en begeleidingsvragen. 

Doelen kunnen zijn:
  • Je brengt het gedrag in kaart een bepaalde situatie
  • Je gaat na onder welke omstandigheden bepaald gedrag optreedt. 
  • Het helpt je erachter te komen waarom iemand op een bepaalde manier reageert.
  • Je kunt controleren of een begeleidingsmethode werkt. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten observatiemethoden:
Participerende observatie:
De observator neemt zelf deel aan de handelingen. Je doet mee aan de activiteit en observeert tegelijkertijd. 
Niet Participerende observatie:
Je bent toeschouwer en observeert alles van een afstand. 
Ongestructureerde observatie:
Observeert aan de hand van vraagstelling over het gedrag. Je maakt geen gebruik van schema's, afspraken, regels.
Gestructureerde observatie:
Observeert aan de hand van vooraf opgestelde observatieregels en schema's. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door samen met Koen een potje te voetballen, kan ik zijn grove motoriek observeren.
A
participerend
B
niet-participerend
C
gestructureerd
D
ongestructureerd

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik zie dat Peter ruzie maakt met twee kinderen en besluit om de situatie te observeren.
A
participerend
B
niet-participerend
C
gestructureerd
D
ongestructureerd

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik gebruik een observatieformulier om te zien hoe hij een tekst leest.
A
participerend
B
gestructureerd
C
niet-participerend
D
ongestructureerd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kim volgt samen met mij een parcours met oefeningen speciaal gericht op het onderlijf.
A
participerend
B
gestructureerd
C
ongestructureerd
D
niet-participerend

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Video opdracht: schrijf op
  • Video A : wat gaat er mis? Wat zou jij anders doen?
  • Video  B: wat zie jij als je denkt aan observeren en interpreteren?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:43
Wat gaat er mis?

Slide 26 - Tekstslide

wat zou jij anders doen?
02:45
 Wat zie jij als je denkt aan observeren en interpreteren?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rapporteren
Is het schriftelijk of mondeling verslag doen van gebeurtenissen of situaties die je hebt waargenomen.

Noodzakelijk in de zorg, om de zorg goed aftestemmen onder elkaar. 
Wat je rapporteert en op welke manier kan verschillen per organisatie. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mondelinge rapportage:
Voordelen:
  • Vraagt weinig voorbereiding
  • Je kunt het beter toelichten
  • Is vaak overtuigender, omdat je de ander ziet
  • Je kunt het effect waarnemen bij de ander, waardoor je sneller op zaken kan inspelen. 

Nadelen:
  • Je kan te lang op een bepaald detail ingaan, waardoor je misschien je doel voorbij gaat
  • Informatie is niet meer terug te vinden
Schriftelijke rapportage; 
Voordelen:
  • Je kunt gegevens gemakkelijk teruglezen
  • Je kunt nadenken over de zaken die je opschrijft
  • Het verslag kan door meerdere mensen gelezen worden

Nadelen:
  • Het kost meer tijd
  • Je ontvangt geen directe feedback, je weet daarom niet of de rapportage op de juiste wijze overkomt. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar let je op bij het schrijven van een rapportage?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten bij rapporteren:
  • Schrijf alleen feiten (ben objectief)
  • Bij twijfel, gebruik woorden als mogelijk of vermoedelijk
  • Korte duidelijke zinnen
  • Bedenk bij het schrijven steeds, hoe je het zou vinden als dit over jezelf geschreven werd
  • Sluit aan bij de vraagstelling of doelen
  • schrijf overzichtelijk
  • Let op spelling
  • Geen vaktaal, afkortingen
  • Geen IK of namen

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies