Basisbegrippen observeren, signaleren en rapporteren

Module observeren, signaleren en rapporteren





Basisbegrippen observeren, signaleren en rapporteren
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Maatschappelijke zorgMBOStudiejaar 3,4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Module observeren, signaleren en rapporteren





Basisbegrippen observeren, signaleren en rapporteren

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Je bent bekend met de basisbegrippen behorende bij het thema observeren, signaleren en rapporteren zoals: 

  • Waarnemen
  • Signaleren 
  • Observeren
  • Interpreteren
  • Objectief – subjectief 
  • Valkuilen in het observeren
  • Analyseren

Slide 2 - Tekstslide

Waarnemen doe je altijd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Waarnemen
  • Opnemen van prikkels die op je af komen. Dit doe je altijd, de gehele dag door.
  • Je gebruikt je zintuigen om je informatie te verzamelen in de hersenen, die geven er betekenis aan.
  • Veelal onbewust, met het grootste deel van de informatie doe je niets.
  • Tijdens je werk is het belangrijk om bewust waar te nemen; kijken naar wat er met de cliënt/ groep gebeurt en hierop je begeleiding aan te passen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat neem jij waar?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Signaleren
Het opmerken van bijzonderheden in gedrag noem je signaleren. 
Binnen je toekomstige beroep is dit een belangrijke vaardigheid. 
Je signaleert en speelt vervolgens in op het door jou gesignaleerde gedrag.

Slide 7 - Tekstslide

Interpreteren
Betekenis geven aan verzamelde informatie =  interpreteren. Vervolgens handel je hiernaar.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe interpreteer jij?

Sem brengt bloemen voor je mee.
A
Hij heeft iets goed te maken
B
Hij houdt van mij
C
Ik verdien altijd bloemen
D
Anders

Slide 9 - Quizvraag

Observeren
Observeren = doelgericht kijken 
Wanneer je observeert, bedenk je vooraf waarnaar je gaat kijken. 

Slide 10 - Tekstslide

Observeren
Waarnemen doe je altijd, observeren in bijzondere situaties. 
Observeren doe je doelgericht, volgens een bepaalde methode. Je observeert feitelijke (concreet waarneembaar gedrag) informatie, verkregen door je zintuigen aan de hand van een stappenplan. Hierin staat onder andere; 
  • Doel van de observatie
  • Wie, wat, waar en wanneer je gaat observeren

Slide 11 - Tekstslide

Observeren gaat altijd over gedrag 

Observeren doe je zonder te interpreteren (je kijkt dus alleen naar de feiten) . Jouw waarden, normen, ervaringen en kennis kleuren jouw observatie. Van belang is dat je zoveel mogelijk waardevrij en zonder oordeel kunt kijken naar de cliënt. 

Slide 12 - Tekstslide

Factoren die de observatie kunnen beïnvloeden
Persoonlijke factoren: Vooroordelen / stemming / relatie met degene die je observeert
Gezondheid van de cliënt: Ziekte
Veranderingen in de werksituatie: Onvoorziene situaties
Verandering in de omgeving: In hoeverre is de situatie veilig en goed ingericht voor de cliënt?
Gebeurtenissen en sfeer in de groep: Wat speelt er op het moment van de observatie?




Slide 13 - Tekstslide

Objectief of subjectief?
Objectief > op feiten gebaseerd iemand wordt niet beïnvloed door gevoel, mening of vooroordeel
Subjectief > op eigen mening gebaseerd, iemand wordt beïnvloed door gevoel, mening of vooroordeel (partijdig, bevooroordeeld)

Slide 14 - Tekstslide

Manieren om je observatie zo objectief mogelijk te maken
  • Observeer met meerdere collega’s, ook van andere disciplines.
  • Vraag zo mogelijk bij de cliënt na of je observatie klopt.
  • Check bij anderen of je observatie klopt.
  • Herhaal de observatie.
  • Als je goed wilt observeren, dan kun je niet tegelijkertijd ook zorg verlenen. Het heeft de voorkeur dat één medewerker de zorg verleent en de andere medewerker observeert.

Slide 15 - Tekstslide

Is het objectief of subjectief?

Hij reageerde angstig op het geluid.

A
Objectief
B
Subjectief

Slide 16 - Quizvraag

Is het objectief of subjectief?

Stef bewoog hevig met zijn armen toen de taxibusjes aankwamen.

A
Objectief
B
Subjectief

Slide 17 - Quizvraag

Valkuilen tijdens de observatie
De eerste indruk
Halo-effect: Het positief waarderen van de ander op basis van één positieve eigenschap 
Horn-effect: Het negatief waarderen van de ander op basis van één negatieve eigenschap
Selffulfilling prophecy: een aanname (deze kan positief of negatief zijn) en omdat je hierin gelooft en naar handelt, komt deze nog uit ook. 
Jouw aanwezigheid beïnvloed het gedrag

Slide 18 - Tekstslide

Analyseren
De opgedane gegevens ga je analyseren; je legt verbanden tussen de gegevens die je hebt verzameld. Wanneer je verbanden legt, kun je een ander beeld krijgen van een situatie

Slide 19 - Tekstslide

Lekker aan de slag
Jullie hebben de basisbegrippen nu één keer voorbij horen komen.
Ga nu aan de slag met de leeractiviteit:
Groepsopdracht: Observeren

Slide 20 - Tekstslide