1.7 grammatica

1.7 grammatica
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.7 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

1.7 grammatica
Je leert in deze paragraaf:

  • samengestelde zinnen maken;
  •  hoofd- en bijzinnen gebruiken;
  •  voegwoorden gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn samengestelde zinnen?

Slide 3 - Open vraag

Wat zijn voegwoorden?

Slide 4 - Open vraag

Weet je al iets van hoofd- en bijzinnen?

Slide 5 - Woordweb

Samengestelde zinnen
Bestaan uit twee of meer enkelvoudige zinnen. Ze hebben dus twee of meer pv's.

Mijn hond wil naar buiten. + Hij moet een plasje doen.=
Mijn hond wil naar buiten, want hij moet een plasje doen.
    pv    -    voegwoord           

Slide 6 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Bestaan uit twee of meer enkelvoudige zinnen. Ze hebben dus twee of meer pv's.
Mijn hond wil naar buiten. + Hij moet een plasje doen.+ Hij heeft beweging nodig=
Mijn hond wil naar buiten, want hij moet een plasje doen en hij heeft beweging nodig.             pv  - voegwoord 
                                 

Slide 7 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Tussen de twee zinnen van een samengestelde zin, zet je een dubbele streep. Je zet de dubbele streep voor het voegwoord. //

Mijn hond / wil / naar buiten, // want / hij/ moet / een plasje/ doen.             

pv  - voegwoord 
                                 

Slide 8 - Tekstslide

Samen oefenen
 We ontleden enkele zinnen samen.
  • Onderstreep de pv's.
  • Zet een dubbele streep tussen de twee zinnen.
  • Zet enkele strepen tussen de zinsdelen.

Slide 9 - Tekstslide

oefenzinnen
We hebben vandaag online les, omdat onze 

docent Nederlands afwezig is.

Slide 10 - Tekstslide

oefenzinnen
De leerlingen krijgen een LessonUp en ze gaan 

dan opdrachten maken, zodat ze de leerstof 

kunnen oefenen.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin
In een samengestelde zin staat altijd een hoofdzin.

Aan die hoofdzin plak je nog een hoofdzin: hoofdzin + hoofdzin
Of je plakt er een bijzin aan:                                 hoofdzin + bijzin
De bijzin kan ook vooraan staan:                       bijzin + hoofdzin

Slide 12 - Tekstslide

Kenmerken hoofdzin
Een hoofdzin ziet er net zo uit als een enkelvoudige zin:
 
• het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar;
• de persoonsvorm staat op de eerste of tweede plaats in de zin.

Slide 13 - Tekstslide

kenmerken bijzin
In de bijzin verandert de volgorde:
 
• het onderwerp en de persoonsvorm staan uit elkaar (of je kunt ze uit elkaar halen).
• de persoonsvorm staat op de laatste of een na laatste plaats in de zin.

Slide 14 - Tekstslide

voorbeeld
De poes heeft honger. + De kater van de buren heeft haar bakje leeggegeten.
=
De poes heeft honger, omdat de kater van de buren haar bakje heeft leeggegeten.

Hoofdzin+bijzin

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld
Hij gaat vandaag naar school en hij gaat morgen naar de tandarts.

Hoofdzin+hoofdzin

Slide 16 - Tekstslide

LET OP!
• Hoofdzin + hoofdzin: het voegwoord staat er altijd tussenin.
• Hoofdzin + bijzin: het voegwoord staat ertussenin.
• Bijzin + hoofdzin: het voegwoord staat helemaal vooraan.

• Zinsdelen benoemen: zet voor het voegwoord een dubbele zinsdeelstreep. Benoem het voegwoord niet.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Oefenzinnen
 Timo voetbalt goed en ik kan het ook goed.

Hij wordt als eerste gekozen ,omdat hij goed speelt.

 Zijn vader is het beste in tennis.

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen
Zijn opa scoorde vroeger ook vaak.

Marcel keept goed, maar ik keep beter.

Ik heb geen bal aangeraakt, toen Tessa met mij basketbalde.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide