LES 3 - zo hoort het dus bij tram en bus

Als een bus stopt, laat je de passagiers eerst ________ 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart
1 / 51
volgende
Slide 1: Sleepvraag
M&MVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Als een bus stopt, laat je de passagiers eerst ________ 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 1 - Sleepvraag

bij het in- en uitstappen moet je niet ______ en ________
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 2 - Sleepvraag

Je zorgt bij het instappen, dat je een _______ bij de hand hebt. 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 3 - Sleepvraag

Dan heeft de bus of tram weinig _______ 
oponthoud
uitstappen
dringen
duwen
OV-chipkaart

Slide 4 - Sleepvraag

waar of niet waar! 

Slide 5 - Tekstslide

Een bus kan plotseling remmen
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Tassen mag je op de stoel naast je leggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Je mag staan in de bus.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Je staat op voor ouderen of mensen die moeite hebben met staan
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

je mag op de grond zitten
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Tassen horen op het tassenrek of onder je stoel
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Zodra de deuren open gaan, stap ik direct in.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

bekijk het plaatje goed! 

Slide 13 - Tekstslide

Pa zegt: "hier ga ik stoppen, want de voetgangers willen oversteken."
"als ik achter het stuur zat, zou ik dat niet doen", zegt Paul.
met wie ben jij het eens?
A
pa
B
paul

Slide 14 - Quizvraag

Bekijk het plaatje goed

Slide 15 - Tekstslide

Marleen en Bert rijden een stilstaande tram voorbij. Waar moeten ze rekening mee houden?

Slide 16 - Open vraag

Bekijk het plaatje goed. 

Slide 17 - Tekstslide

"even wachten", zegt Louise .
"de bus gaat wegrijden."
"Nee hoor", zegt Karin.
"We kunnen er wel voorbij."
wie heeft er gelijk?
A
Louise
B
Karin

Slide 18 - Quizvraag

Hoe wist Louise dat de bus weg zou rijden?

Slide 19 - Open vraag

Bekijk het plaatje goed. 

Slide 20 - Tekstslide

Wie heeft gelijk?
A
Guido
B
Danny

Slide 21 - Quizvraag

Bekijk het plaatje goed. 

Slide 22 - Tekstslide

"Je kan hier wel voorbij", zegt Wim. "er komt niets aan en de bus staat stil."
"Ik moet even wachten", zegt pa.
"De bus rijdt dadelijk weg en we zijn hier binnen de bebouwde kom."
Wat pa zegt is...
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

bekijk het plaatje goed. 

Slide 24 - Tekstslide

De bus staat nog stil.
Wim en Ilse willen oversteken.
Ilse kan het verkeer van...
A
links niet zien aankomen.
B
rechts niet zien aankomen

Slide 25 - Quizvraag

Wim kan het verkeer van
A
links niet zien aankomen.
B
rechts niet zien aankomen

Slide 26 - Quizvraag

Waar zou jij gaan staan als je bent uitgestapt. Waarom?

Slide 27 - Open vraag


A

Slide 28 - Quizvraag

Bekijk het plaatje goed

Slide 29 - Tekstslide

Busstrook.
Deze rijstrook is voor de bus. 

Slide 30 - Tekstslide

Je mag met de fiets, auto of motor...
A
ook rijden of stilstaan op de busstrook.
B
niet rijden of stilstaan op de busstrook.

Slide 31 - Quizvraag

Een ambulance mag
A
wel in de rijstrook van de bus komen.
B
niet in de rijstrook van de bus komen.

Slide 32 - Quizvraag

wie mag er naast de ambulance en de bus nog meer in de rijstrook van de bus komen?

Slide 33 - Open vraag

je mag een bus die wegrijdt
A
buiten de bebouwde kom niet inhalen.
B
binnen de bebouwde kom niet inhalen.

Slide 34 - Quizvraag

Bij een bushalte mag je met een auto
A
stoppen om inzittende snel uit te laten stappen
B
niet stoppen

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van voorrang?
A
b-c-a
B
c-b-a
C
a-b-c
D
a-c-b

Slide 36 - Quizvraag

wat is de regel?
alle bestuurders die van _____ komen, hebben voorrang.

Slide 37 - Open vraag

Geef het door, 
rechts gaat voor

Slide 38 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde van voorrang?
A
a-b
B
b-a

Slide 39 - Quizvraag

Let op!
Uitzondering 1:
deze regel geldt niet voor bestuurders van een tram. 
Als er een tram bij een gelijkwaardig kruispunt komt, heeft deze voorrang. 

Slide 40 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde van voorang?
A
fiets- auto- tram
B
tram- auto - fiets
C
fiets- tram - auto
D
tram- fiets -auto

Slide 41 - Quizvraag

Let op!
De uitzondering geldt alleen bij een gelijkwaardig kruispunt. 
Staan er voorrangborden? dan moet de tram zich daar gewoon aan houden. 

Slide 42 - Tekstslide

Wie heeft er hier voorrang?
A
sanne
B
de tram

Slide 43 - Quizvraag

wat betekent dit bord?

Slide 44 - Open vraag

wat betekent dit bord?

Slide 45 - Open vraag

jos moet de tram...
A
wel voorrang verlenen
B
geen voorrang verlenen

Slide 46 - Quizvraag

Wie heeft hier voorrang?
A
de auto
B
de tram

Slide 47 - Quizvraag

Welk woord past het best in de zin?

Slide 48 - Tekstslide

De basisregel is dat bestuurders van ____ voorrang hebben.
A
gelijkwaardig
B
links
C
rechts
D
geregeld

Slide 49 - Quizvraag

Voor trams geldt dit niet, bij een ____ kruispunt hebben zij altijd voorrang
A
gelijkwaardig
B
links
C
rechts
D
geregeld

Slide 50 - Quizvraag

Bij een ____ kruispunt moeten trams zich aan de voorrangsborden houden
A
gelijkwaardig
B
links
C
rechts
D
geregeld

Slide 51 - Quizvraag