Herhaling grammatica Unit 2
1 / 44
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe zeggen ze 'over' in het Engels?
Slide 2 - Open vraag
Hoe zeggen ze 'voor' in het Engels?
Slide 3 - Open vraag
A
Two o'clock
B
Two hour
C
A two o'clock
D
Two'oclock
Slide 4 - Quizvraag
What time is it?
A
Ten past half nine
B
Twenty past nine
C
Forty past nine
D
Twenty to nine
Slide 5 - Quizvraag
Hoe laat is het?
12:08
12:08
A
It's eight past twelve
B
It's aight past twelve
C
It's eight to twelve
D
It's aight to twelve
Slide 6 - Quizvraag
Hoe laat is het?
8:15
8:15
A
It's a quarter to eight.
B
It's a quarter past eight.
C
It's quarter to eight.
D
It's quarter past eight.
Slide 7 - Quizvraag
Hoe laat is het?
19:17
19:17
A
It's seventeen past seven
B
It's seventeen to seven
C
It's thirteen to half eight.
D
It's thirteen past half eight.
Slide 8 - Quizvraag
Hoe laat is het?
14:30
14:30
A
It's half past three
B
It's thirty-two
C
It's half past two
D
It's three thirty
Slide 9 - Quizvraag
A
It's ten past half nine
B
It's twenty past nine
C
It's forty past eight
D
It's twenty to nine
Slide 10 - Quizvraag
Type het netjes uit (It's ervoor en cijfers als getallen uittypen)
Het is negen uur.
Het is negen uur.
Slide 11 - Open vraag
What time is it?
A
Half nine
B
Half to ten
C
Half ten
D
Half past nine
Slide 12 - Quizvraag
Hoe laat is het?
Het is kwart voor vier.
Het is kwart voor vier.
Slide 13 - Open vraag
What time is it?
A
six o'clock
B
six clock
C
six hour
D
six hours
Slide 14 - Quizvraag
Hoe laat is het?
7:10
7:10
Slide 15 - Open vraag
Hoe laat is het?
4:20
4:20
A
Ten to half four
B
Twenty past four
C
Forty to four
D
Twenty to four
Slide 16 - Quizvraag
Hoe laat is het?
10:35
10:35
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
What is the day after Wednesday?
A
Tuesday
B
Thursday
C
Friday
D
Monday
Slide 20 - Quizvraag
Welke dag komt na het weekend?
A
Monday
B
Tuesday
C
Sunday
D
Thursday
Slide 21 - Quizvraag
Yesterday was Monday, today is...
A
Thursday
B
Wednesday
C
Sunday
D
Tuesday
Slide 22 - Quizvraag
Maandag?
A
Monday
B
Tuesday
C
Friday
D
Saturday
Slide 23 - Quizvraag
donderdag
A
Monday
B
Tuesday
C
Wednesday
D
Thursday
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Tekstslide
1 januari
A
one January
B
oneth of January
C
the first of January
D
the one of January
Slide 26 - Quizvraag
20 februari
A
February the twentieth
B
the twenty of February
C
February the twenty
Slide 27 - Quizvraag
2 maart
A
March the twoth
B
March the second
C
March two
D
two March
Slide 28 - Quizvraag
5 mei
A
May five
B
the fiveth of May
C
five May
D
the fifth of May
Slide 29 - Quizvraag
31 december
A
the thirty-one of December
B
the thirtieth-one of December
C
December the thirty-first
D
December the thirty-one
Slide 30 - Quizvraag
10 oktober
Tekst
A
October ten
B
the ten of October
C
ten October
D
the tenth of October
Slide 31 - Quizvraag
Schrijf de datums voluit in het Engels:
vrijdag vier mei
vrijdag vier mei
Slide 32 - Open vraag
Schrijf de datums voluit in het Engels:
dinsdag twintig augustus
dinsdag twintig augustus
Slide 33 - Open vraag
Schrijf de datums voluit in het Engels:
donderdag 18 maart
donderdag 18 maart
Slide 34 - Open vraag
Schrijf de datums voluit in het Engels:
woensdag twee juli
woensdag twee juli
Slide 35 - Open vraag
Schrijf de datums voluit in het Engels:
maandag drie september
maandag drie september
Slide 36 - Open vraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Ik heb een beroemde vriend.
Slide 40 - Open vraag
Hij heeft een leuk boek.
Slide 41 - Open vraag
Wij hebben twee broers.
Slide 42 - Open vraag
Schrijf de verkorte vorm:
She has got a young dog.
She has got a young dog.
Slide 43 - Open vraag
Schrijf ontkennend:
Wij hebben geen broers.
Wij hebben geen broers.
