Krachtvergroting = oppervlakte kracht / oppevlakte werk
Net als de hefboom alleen de kracht is lineair met het oppervlak
Net als de hefboom alleen de verplaatsing is net als de armen, groot oppervlak = kleine verplaatsing
timer
4:00
Slide 4 - Tekstslide
Opgaven maken
Schrijf dit over en oefen het thuis:
Fkracht = 200N; a = 2m; b = 0,5m. Wat is de kracht op de steen?
timer
4:00
Slide 5 - Tekstslide
Opgaven maken
Schrijf dit over en oefen het thuis:
Laat met een berekening zien waar het gewicht moet hangen om de balans in evenwicht te krijgen.
timer
4:00
Slide 6 - Tekstslide
Opgaven maken
Schrijf dit over en oefen het thuis:
Hoeveel cm is de krachtarm?
Hoeveel cm is de lastarm?
Wat is de vergroting?
Wat is de kracht
aan de knijpkant?
timer
4:00
Slide 7 - Tekstslide
Afronden
Vragen?
Nee?
Oefenen!
timer
10:00
Slide 8 - Tekstslide
Wat is de functie van een hefboom?
A
Een hefboom is een krachtversterker
B
Een hefboom is een krachtverslapper
C
Een hefboom is een grotere arm
Slide 9 - Quizvraag
Met welke tang kost het het minste kracht om een ijslolliestokje door te knippen?
A
Nagelschaar
B
kleine schaar
C
Grote schaar
D
Heggenschaar
Slide 10 - Quizvraag
Je ziet een hefboom waaraan gewichtjes zijn bevestigd. Alle gewichtjes zijn gelijk.
Wat zal er met de hefboom gebeuren?
A
De hefboom is in evenwicht en zal niet draaien
B
De hefboom draait linksom
C
De hefboom draait rechtsom
D
Welke hefboom? Welk evenwicht?
Slide 11 - Quizvraag
Opgaven bespreken
Gegevens
Formule: kracht vergroting = Krachtarm/Lastarm
Berekening
Antwoord
timer
5:00
Slide 12 - Tekstslide
Maak opgaven H6.2 1/6
Klaar? kijk de opgaven na en maak een samenvatting met leerdoelen blad
Je mag overleggen en vragen stellen
timer
15:00
Slide 13 - Tekstslide
Opgaven 1/6 bespreken
Opdracht 1 Opdracht 5
timer
9:00
Slide 14 - Tekstslide
Huiswerk en vragen
nog vragen over 6,1?
timer
5:00
Slide 15 - Tekstslide
De reactie-afstand is de afstand die je aflegt in de reactietijd
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m. Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter
Slide 17 - Quizvraag
Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja
Slide 18 - Quizvraag
De reactietijd is de tijd tussen zien en reageren
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
noem 3 oorzaken die de reactietijd beïnvloeden
Slide 20 - Open vraag
Een motorrijder ziet dat een auto voor hem stopt. Hij remt zo snel mogelijk. De motor staat pas na 38 meter stil. De remweg van de motorrijder was 26 meter. Bereken hoe lang zijn reactie-afstand was. Geef ook je berekening.
Slide 21 - Open vraag
Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja
Slide 22 - Quizvraag
Een naderende auto heeft een snelheid van 12 m/s. De automobilist reageert direct. De reactietijd van de automobilist is 1,5 s. De remweg is 10 m. Wat is de stopafstand van deze auto?
A
22 m
B
10 m
C
28 m
D
12 m
Slide 23 - Quizvraag
Bij een grotere remkracht is de remweg groter
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Een fietser rijdt met een snelheid van 18 km/h. Hij wil remmen voor een zebrapad. Zijn reactietijd is 0,8 s. Hoe groot is zijn reactieafstand?
A
4 m
B
22,5m
C
14,4m
D
het goede antwoord staat er niet tussen
Slide 25 - Quizvraag
Uitspraak 1: ‘Als de massa groter is, dan is de stopafstand ook groter.’ Uitspraak 2: ‘Als de remkracht groter is, dan is de stopafstand ook groter.’ Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn beide juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.
Slide 26 - Quizvraag
De remweg is niet altijd even lang. Door welke dingen (3) verandert de remweg van een auto?
Slide 27 - Open vraag
Leg uit, hoe werkt een airbag, waar zitten airbags.
Slide 28 - Open vraag
Hoe komt het dat de remweg van een vrachtwagen langer is dan die van een auto?
A
Een vrachtwagen heeft een grotere lengte
B
Een vrachtwagen heeft een grotere massa
C
Een vrachtwagen heeft slechter contact met de weg
D
Een vrachtwagen heeft slechtere remmen
Slide 29 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met reactieafstand?
A
de tijd je aflegt tijdens de reactieafstand
B
de afstand die je aflegt in de reactietijd
C
de stop- en reactie afstand samen
D
de reactie tijd en stopafstand samen
Slide 30 - Quizvraag
Tijdens de reactietijd blijft de snelheid constant.
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quizvraag
De reactietijd wordt vergroot door:
A
gladde weg
B
snelheid van de auto
C
medicijngebruik
D
massa van de auto
Slide 32 - Quizvraag
De remweg is alleen afhankelijk van je snelheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de formule om de stopafstand te bereken?
A
Stopafstand = reactieafstand x remafstand
B
Stopafstand = reactieafstand : remafstand
C
Stopafstand =
totale remafstand
D
Stopafstand = reactieafstand + remafstand
Slide 34 - Quizvraag
De remweg van een auto is altijd even lang.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quizvraag
Als je iemand achter op je fiets hebt, dan wordt je remweg langer. Hoe komt dat?
A
De beginsnelheid is dan kleiner.
B
De massa is dan groter.
C
De remkracht is dan groter.
D
De remkracht is dan kleiner.
Slide 36 - Quizvraag
Als je erg moe bent is je reactietijd korter.
A
waar
B
niet waar
Slide 37 - Quizvraag
een lange remweg komt door
A
een goed profiel
B
de reactietijd
C
woonerf
D
hoge snelheid
Slide 38 - Quizvraag
Je remweg is afhankelijk van de snelheid waarmee je rijdt. Als je snelheid groter wordt, dan wordt je remweg
A
Groter
B
Kleiner
Slide 39 - Quizvraag
Als het sneeuwt, wordt de remweg langer. Hoe komt dat?
A
Omdat de luchtweerstand is afgenomen.
B
Omdat de luchtweerstand is toegenomen.
C
omdat de schuifweerstand is afgenomen.
D
Omdat de schuifweerstand is toegenomen.
Slide 40 - Quizvraag
De stopafstand is
A
Reactieafstand + remweg
B
Reactieafstand + reactietijd
C
Hoe lang het duurt voor je stopt
D
De afstand tot het stopbord
Slide 41 - Quizvraag
Paul moet plotseling remmen voor een stilstaande auto. Zijn reactieafstand is 3,9 meter. De remweg is 5,1 meter. Bereken de stopafstand van de scooter.
A
1.2 m
B
9 m
C
7 m
D
5.1 m
Slide 42 - Quizvraag
Wat is de remweg?
A
de lengte van de remsporen
B
een weg waarop je goed kunt remmen
C
de afstand die tijdens het remmen wordt afgelegd
D
De tijd die je nodig hebt alvorens je gaat remmen
Slide 43 - Quizvraag
Noem 3 veiligheidsmaatregelen die in een auto zitten.