oefenen H6.2 krachten vergroten

oefenen H6.2
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

oefenen H6.2

Slide 1 - Tekstslide

Krachten vergroten
  • Krachtvergroting = Krachtarm / Lastarm
  • Demo hefboom
  • Gulden regel: wat je wint aan kracht, verlies je aan afstand
timer
4:00

Slide 2 - Tekstslide

lesplan theorieles
  • 5 min; Binnenkomen en spullen pakken
  • 7 min; Lesplan + nieuw leerdoel
  • 4 min; Quizz leerdoel en Herhaling leerdoel
  • 10 min; Zelfstandig opgave oefenen, huiswerk controle
  • 5 min; Nabespreken
  • 15 min; Maak opgaven boek
  • 9 min; Opgaven nagespreken
  • 5 min; Vragen en huiswerk opgeven

Slide 3 - Tekstslide

Krachten vergroten
  • Krachtvergroting = oppervlakte kracht / oppevlakte werk
  • Net als de hefboom alleen de kracht is lineair met het oppervlak
  • Net als de hefboom alleen de verplaatsing is net als de armen, groot oppervlak = kleine verplaatsing
timer
4:00

Slide 4 - Tekstslide

Opgaven maken
Schrijf dit over en oefen het thuis:
Fkracht = 200N; a = 2m; b = 0,5m. Wat is de kracht op de steen?
timer
4:00

Slide 5 - Tekstslide

Opgaven maken
Schrijf dit over en oefen het thuis:
Laat met een berekening zien waar het gewicht moet hangen om de balans in evenwicht te krijgen.
timer
4:00

Slide 6 - Tekstslide

Opgaven maken
Schrijf dit over en oefen het thuis:
Hoeveel cm is de krachtarm?
Hoeveel cm is de lastarm?
Wat is de vergroting?
Wat is de kracht 
aan de knijpkant?
timer
4:00

Slide 7 - Tekstslide

Afronden
Vragen?
Nee?
Oefenen!
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de functie van een hefboom?
A
Een hefboom is een krachtversterker
B
Een hefboom is een krachtverslapper
C
Een hefboom is een grotere arm

Slide 9 - Quizvraag

Met welke tang kost het het minste kracht om een ijslolliestokje door te knippen?
A
Nagelschaar
B
kleine schaar
C
Grote schaar
D
Heggenschaar

Slide 10 - Quizvraag

Je ziet een hefboom waaraan gewichtjes zijn bevestigd. Alle gewichtjes zijn gelijk.

Wat zal er met de hefboom gebeuren?
A
De hefboom is in evenwicht en zal niet draaien
B
De hefboom draait linksom
C
De hefboom draait rechtsom
D
Welke hefboom? Welk evenwicht?

Slide 11 - Quizvraag

Opgaven bespreken
Gegevens
Formule: kracht vergroting = Krachtarm/Lastarm
Berekening
Antwoord

timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Maak opgaven H6.2 1/6
Klaar? kijk de opgaven na en maak een samenvatting met leerdoelen blad
Je mag overleggen en vragen stellen
timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

Opgaven 1/6 bespreken
Opdracht 1
Opdracht 5
timer
9:00

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk en vragen
nog vragen over 6,1?
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

De reactie-afstand is de afstand die je aflegt in de reactietijd
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m.
Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter

Slide 17 - Quizvraag

Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja

Slide 18 - Quizvraag

De reactietijd is de tijd tussen zien en reageren
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

noem 3 oorzaken die de reactietijd beïnvloeden

Slide 20 - Open vraag

Een motorrijder ziet dat een auto voor hem stopt. Hij remt zo snel mogelijk. De motor staat pas na 38 meter stil. De remweg van de motorrijder was 26 meter. Bereken hoe lang zijn reactie-afstand was. Geef ook je berekening.

Slide 21 - Open vraag

Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja

Slide 22 - Quizvraag

Een naderende auto heeft een snelheid van 12 m/s.
De automobilist reageert direct.
De reactietijd van de automobilist is 1,5 s. De remweg is 10 m.
Wat is de stopafstand van deze auto?

A
22 m
B
10 m
C
28 m
D
12 m

Slide 23 - Quizvraag

Bij een grotere remkracht is de remweg groter
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Een fietser rijdt met een snelheid van 18 km/h. Hij wil remmen voor een zebrapad. Zijn reactietijd is 0,8 s. Hoe groot is zijn reactieafstand?
A
4 m
B
22,5m
C
14,4m
D
het goede antwoord staat er niet tussen

Slide 25 - Quizvraag

Uitspraak 1: ‘Als de massa groter is, dan is de stopafstand ook groter.’
Uitspraak 2: ‘Als de remkracht groter is, dan is de stopafstand ook groter.’
Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn beide juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.

Slide 26 - Quizvraag

De remweg is niet altijd even lang. Door welke dingen (3) verandert de remweg van een auto?

Slide 27 - Open vraag

Leg uit, hoe werkt een airbag, waar zitten airbags.

Slide 28 - Open vraag

Hoe komt het dat de remweg van een vrachtwagen langer is dan die van een auto?
A
Een vrachtwagen heeft een grotere lengte
B
Een vrachtwagen heeft een grotere massa
C
Een vrachtwagen heeft slechter contact met de weg
D
Een vrachtwagen heeft slechtere remmen

Slide 29 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met reactieafstand?
A
de tijd je aflegt tijdens de reactieafstand
B
de afstand die je aflegt in de reactietijd
C
de stop- en reactie afstand samen
D
de reactie tijd en stopafstand samen

Slide 30 - Quizvraag

Tijdens de reactietijd
blijft de snelheid constant.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

De reactietijd wordt vergroot door:
A
gladde weg
B
snelheid van de auto
C
medicijngebruik
D
massa van de auto

Slide 32 - Quizvraag

De remweg is alleen afhankelijk van je snelheid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de formule om de stopafstand te bereken?

A
Stopafstand = reactieafstand x remafstand
B
Stopafstand = reactieafstand : remafstand
C
Stopafstand = totale remafstand
D
Stopafstand = reactieafstand + remafstand

Slide 34 - Quizvraag

De remweg van een auto is altijd even lang.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Als je iemand achter op je fiets hebt, dan wordt je remweg langer.
Hoe komt dat?

A
De beginsnelheid is dan kleiner.
B
De massa is dan groter.
C
De remkracht is dan groter.
D
De remkracht is dan kleiner.

Slide 36 - Quizvraag

Als je erg moe bent is je reactietijd korter.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

een lange remweg komt door
A
een goed profiel
B
de reactietijd
C
woonerf
D
hoge snelheid

Slide 38 - Quizvraag

Je remweg is afhankelijk van de snelheid waarmee je rijdt.
Als je snelheid groter wordt, dan wordt je remweg

A
Groter
B
Kleiner

Slide 39 - Quizvraag

Als het sneeuwt, wordt de remweg langer. Hoe komt dat?
A
Omdat de luchtweerstand is afgenomen.
B
Omdat de luchtweerstand is toegenomen.
C
omdat de schuifweerstand is afgenomen.
D
Omdat de schuifweerstand is toegenomen.

Slide 40 - Quizvraag

De stopafstand is
A
Reactieafstand + remweg
B
Reactieafstand + reactietijd
C
Hoe lang het duurt voor je stopt
D
De afstand tot het stopbord

Slide 41 - Quizvraag

Paul moet plotseling remmen voor een
stilstaande auto. Zijn reactieafstand is 3,9 meter. De remweg is 5,1 meter.
Bereken de stopafstand van de scooter.

A
1.2 m
B
9 m
C
7 m
D
5.1 m

Slide 42 - Quizvraag

Wat is de remweg?
A
de lengte van de remsporen
B
een weg waarop je goed kunt remmen
C
de afstand die tijdens het remmen wordt afgelegd
D
De tijd die je nodig hebt alvorens je gaat remmen

Slide 43 - Quizvraag

Noem 3 veiligheidsmaatregelen die in een auto zitten.

Slide 44 - Open vraag

Wat is GEEN hefboom?
A
Schaar
B
Hamer
C
Tuinslang
D
Breekijzer

Slide 45 - Quizvraag