BOAlles 4

BOAlles 4
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BOAMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

BOAlles 4

Slide 1 - Tekstslide

Onder welke voorwaarden mag een woning tegen de wil van de bewoner worden betreden zonder dat vooraf een legitimatie wordt getoond?
A
Alleen bij gevaar.
B
Alleen in het belang van het onderzoek.
C
Zowel bij gevaar als in het belang van het onderzoek.

Slide 2 - Quizvraag

Het binnentreden tegen de wil van de bewoner moet aan een aantal vormvereisten voldoen. Van welk van de onderstaande vormvereisten kan alléén worden afgeweken als de schriftelijke machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt?
A
Binnentreden bij afwezigheid bewoner.
B
Binnentreden zonder tonen schriftelijke machtiging vooraf.
C
Binnentreden zonder mededelen doel.

Slide 3 - Quizvraag

Sommige personen kunnen zonder schriftelijke machtiging binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner indien dit binnentreden in de wet is geregeld. Voor welk van de onderstaande personen geldt dat zij in de regel WEL in het bezit moeten zijn van een schriftelijke machtiging tot binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner?
A
De HOvJ.
B
De gerechtsdeurwaarder.
C
De advocaat-generaal van het gerechtshof.
D
De burgemeester.

Slide 4 - Quizvraag

Welke van de onderstaande beweringen over de raadsman is juist?

A
De raadsman in het strafrecht moet een advocaat zijn.
B
De raadsman in het strafrecht hoeft geen advocaat te zijn. Dat kan ook een ander persoon zijn.
C
De raadsman in het strafrecht moet een advocaat zijn als het om een VH-feit gaat.
D
De raadsman die aan de verdachte wordt toegewezen door de Nederlandse staat moet een advocaat zijn. Indien de verdachte voor een eigen raadsman kiest, is dit niet noodzakelijk.

Slide 5 - Quizvraag

Wat geldt voor de ouder/voogd van een aangehouden verdachte onder de 18 jaar?

A
Heeft dezelfde rechten als de raadsman als het gaat om de vrije toegang.
B
Heeft alleen recht op toegang tot het eerste verhoor.
C
Heeft alleen recht op telefonisch contact met de verdachte.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is juist als het gaat om het recht op afschrift van processtukken?

A
Dit recht heeft de verdachte gedurende het gehele onderzoek. Vanwege het onderzoeksbelang kan dit worden beperkt.
B
Dit recht heeft de verdachte alleen na afronding van het onderzoek.
C
Dit recht heeft de verdachte NIET als dit bijvoorbeeld een risico vormt voor de persoonlijke levenssfeer van een persoon.

Slide 7 - Quizvraag

Wie is volgens het wetboek van strafvordering de verdachte voordat de vervolging is aangevangen?
A
Degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
B
Degene tegen wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
C
Degene tegen wie de vervolging zal worden verricht.

Slide 8 - Quizvraag

In welk deel van het strafrecht staat per strafbaar feit de maximumstraf beschreven?
A
Materieel strafrecht.
B
Formeel strafrecht.
C
Materieel strafvordering.

Slide 9 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met de cautie?
A
Dit is het recht op rechtsbijstand door een advocaat.
B
Dit is het recht op vertolking.
C
Dit is het recht om te zwijgen.

Slide 10 - Quizvraag

Welke van de onderstaande beweringen geeft een beschrijving van een VH-feit?
A
Alle misdrijven waarop een maximale straf staat van 5 jaren of meer en een aantal met name genoemde misdrijven.
B
Alle misdrijven waarop een maximale straf staat van 4 jaren of meer.
C
Alle misdrijven waarop een maximale straf staat van 4 jaren of meer en een aantal met name genoemde misdrijven.
D
Alle misdrijven waarop een maximale straf van 5 jaren of meer staat.

Slide 11 - Quizvraag

Johan is bevoegd opsporingsambtenaar en vindt op straat een laptop. Na onderzoek blijkt dat deze laptop van diefstal afkomstig is. Mag Johan deze laptop in beslag nemen?
A
Nee, dit mag hij alleen als er ook een verdachte aanwezig is.
B
Ja, dit mag hij ook zonder dat er een verdachte aanwezig is. Door de laptop ontstaat een vermoeden van een gepleegd strafbaar feit.
C
Nee, er mogen geen bevoegdheden worden toegepast tegen goederen.

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel tijd duurt de eerste termijn in verzekering stelling?

A
3 dagen.
B
6 dagen.
C
9 dagen.
D
14 dagen.

Slide 13 - Quizvraag

Is de HOvJ bevoegd de verdachte in verzekering te stellen?

A
Nee, dit mag alleen de OvJ.
B
Nee, dit mag alleen de rechter-commissaris.
C
Ja, maar alleen de eerste termijn.
D
Ja, zowel de eerste termijn als de tweede termijn.

Slide 14 - Quizvraag

Kan een bevoegde opsporingsambtenaar een verdachte voor moord buiten heterdaad aanhouden zonder toestemming van de OvJ?

A
Ja, maar dan heeft hij in ieder geval een bevel nodig van de HOvJ.
B
Ja, als het optreden van de OvJ en de HOvJ niet kan worden afgewacht, kan hij dit zelf.
C
Nee, hij kan dit niet zonder toestemming van de OvJ.

Slide 15 - Quizvraag

Kan de eerste termijn ‘ophouden voor onderzoek’ na afloop hiervan nog eenmaal verlengd worden als de verdachte verdacht wordt van een feit waarop geen voorlopige hechtenis is toegelaten?

A
Nee, na de eerste termijn is het afgelopen.
B
Ja, het kan eenmaal worden verlengd. Dit dient dan wel in het belang van het onderzoek te zijn.
C
Ja, het kan eenmaal worden verlengd als de identiteit van de verdachte na de eerste termijn nog niet duidelijk is.

Slide 16 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met ernstige bezwaren?

A
Het is bezwaarlijk om de verdachte tot aan zijn proces vrij te laten.
B
Er is sprake van een verdenking van een ernstig strafbaar feit.
C
Er is een sterke verdenking tegen de verdachte.

Slide 17 - Quizvraag

Gevangenneming is een onderdeel van voorlopige hechtenis Wie geeft het bevel tot gevangenneming?

A
De rechter-commissaris.
B
De OvJ.
C
De raadkamer van de rechtbank.

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel dagen duurt de gevangenneming maximaal?

A
40 dagen.
B
70 dagen.
C
90 dagen.
D
100 dagen.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is dan toegestaan/moet gebeuren om een onderzoek naar de identiteit van de verdachte te doen?

A
Foto’s en vingerafdrukken nemen, maar dan alleen na toestemming van de (H)OvJ.
B
Foto’s en vingerafdrukken, ook zonder toestemming van de (H)OvJ. Dit is zelfs verplicht.
C
Foto’s en vingerafdrukken nemen. Dit is zelfs verplicht. Er moet wel een toestemming zijn van de (H)OvJ.
D
Foto’s en vingerafdrukken nemen. Dit kan ook zonder toestemming van de (H)OvJ. De opsporingsambtenaar beoordeelt zelf in welke gevallen dit noodzakelijk is.

Slide 20 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met een pro-forma zitting?

A
Dit is de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
B
Dit is de niet-inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
C
Dit is de voorgeleiding voor de rechter-commissaris waarin het besluit tot bewaring kan worden genomen.

Slide 21 - Quizvraag

Welke van de onderstaande uitspraken is juist over de voorgeleiding bij de rechter-commissaris?

A
Tijdens de voorgeleiding wordt in ieder geval de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling getoetst.
B
Tijdens de voorgeleiding wordt in ieder geval de rechtmatigheid van de aanhouding getoetst.
C
Tijdens de voorgeleiding besluit de rechter-commissaris of de zaak wordt voortgezet of de zaak geseponeerd moet worden.

Slide 22 - Quizvraag

Wie staat (staan) aan het hoofd van een gemeente?
A
De burgemeester.
B
De Gemeenteraad.
C
Het College van burgemeester en wethouders.

Slide 23 - Quizvraag

Wie benoemt of benoemen de wethouders in de gemeente?
A
De Burgemeester.
B
Leden van de gemeenteraad.
C
Zij worden niet benoemd, maar gekozen door de gemeenteraad.

Slide 24 - Quizvraag

De Gemeenteraad heeft de bevoegdheid om verordeningen te maken die strafbare feiten inhouden en gelden voor eenieder binnen de betreffende gemeente. Wat voor soort wet is zo’n verordening?
A
Algemene maatregel van bestuur.
B
Wet in formele zin.
C
Wet in materiele zin.

Slide 25 - Quizvraag

Wat wil attributie van wetgevingsbevoegdheid zeggen?
A
Dat de Grondwet een overheidsorgaan rechtstreeks de bevoegdheid verleent om wettelijke voorschriften te maken op eigen gezag en eigen verantwoordelijkheid.
B
Dat een wet in materiele zin een ander overheidsorgaan rechtstreeks de bevoegdheid verleent om wetten in formele zin te maken op gezag en eigen verantwoordelijkheid.
C
Dat een wet in formele zin een ander overheidsorgaan rechtstreeks de bevoegdheid verleent om wetten in materiele zin te maken op eigen gezag, maar op verantwoordelijkheid van de Staten-Generaal.

Slide 26 - Quizvraag

Welk orgaan kan Algemene Maatregelen van Bestuur maken?
A
Regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
B
Staten-Generaal.
C
Regering.

Slide 27 - Quizvraag

Een bijzondere opsporingsdienst:
A
Heeft een algemene opsporingsbevoegdheid.
B
Is slechts bevoegd tot de opsporing van strafbare feiten die in de akte van beëdiging staan vermeld.
C
Wordt beschreven in artikel 142 van het wetboek van strafvordering.
D
Wordt beschreven in artikel 143 van het wetboek van strafvordering.

Slide 28 - Quizvraag

9. opsporingsbevoegdheid?
A
De wettelijke basis voor de opsporingsbevoegdheid van de BOA.
B
Dit geeft aan welke strafbare feiten door de BOA opgespoord mogen worden.
C
Dit geeft aan of de houder van deze titel algemeen opsporingsambtenaar, buitengewoon opsporingsambtenaar of bijzonder opsporingsambtenaar is.
D
Het betreft hier de rang van de betreffende BOA.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is één van de kenmerken van het leefbaarheidscriterium?
A
De BOA domein 1 mag alleen de strafbare feiten opsporen die in domein 1 zijn opgenomen.
B
De BOA domein 1 mag alleen de strafbare feiten uit domein 1 opsporen als deze feiten in eerste instantie feit gecodeerd zijn af te handelen (boete).
C
De BOA domein 2 mag alleen de strafbare feiten opsporen die in domein 2 zijn opgenomen.
D
De BOA domein 2 mag alleen de strafbare feiten uit domein 2 opsporen als deze feiten in eerste instantie feit gecodeerd zijn af te handelen (boete).

Slide 30 - Quizvraag

Op een terechtzitting stelt de rechter vast dat de verdachte niet alle onderdelen (bestanddelen) van het strafbare feit heeft begaan. Kan de rechter deze verdachte voor dit strafbare feit toch een straf opleggen?
A
Ja, als de rechter oordeelt dat het gedrag van de verdachte zonder toestemming van het slachtoffer was.
B
Ja, maar dan moet de straf wel worden verlaagd.
C
Nee, want dan kan niet worden gezegd dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd.

Slide 31 - Quizvraag

Welke rechter behandelt overtredingen in eerste aanleg?
A
De politierechter.
B
De kantonrechter.
C
De strafrechter.
D
De enkelvoudige kamer.

Slide 32 - Quizvraag

Welke van de volgende personen zijn onderdeel van het openbaar ministerie?
A
Rechters, raadsheren en advocaten-generaal bij het gerechtshof.
B
Rechter-commissaris en de officieren van justitie.
C
De officieren van justitie en de advocaten-generaal bij het gerechtshof.
D
De officieren van justitie en de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

Slide 33 - Quizvraag

Welk van de onderstaande taken heeft de Hoge Raad?
A
Rechtspreken in hoger beroep.
B
Rechtspreken in alle gevallen dat ministers strafbare feiten hebben begaan.
C
Rechtspreken in cassatie.
D
Rechtspreken bij overtredingen.

Slide 34 - Quizvraag

Wanneer behandelt de politierechter een gepleegd misdrijf?
A
Als er op dit misdrijf een maximale straf van 1 jaar of lager staat en het bewijs eenvoudig is.
B
Als de officier van justitie niet van plan is meer dan 1 jaar gevangenisstraf te eisen en het bewijs eenvoudig is.
C
Als er op het misdrijf een maximale gevangenisstraf staat van 6 jaar of minder en het bewijs eenvoudig is.

Slide 35 - Quizvraag

Een politieagent is in zijn optreden:
A
Landelijk bevoegd.
B
Slechts bevoegd in de regio waar onderdeel van uitmaakt.
C
Landelijk bevoegd, maar beperkt zijn optreden tot de regio waar hij onderdeel van uitmaakt.

Slide 36 - Quizvraag

Een politieagent wil Jacques een bekeuring geven. Jacques bedreigt de agent vervolgens met een mes. De agent kiest ervoor eerst pepperspray te gebruiken in plaats van zijn vuurwapen. Dit is een voorbeeld van:
A
Het opportuniteitsbeginsel.
B
Het subsidiariteitsbeginsel.
C
Het proportionaliteitsbeginsel.

Slide 37 - Quizvraag

Royan is 17 jaar en bij zijn volle verstand. Hij wordt uitgenodigd voor een verhoor betreffende een verdenking van een misdrijf (geen VH-feit). Kan hij afstand doen van consultatie- en verhoorbijstand?

A
Ja, dit kan hij gewoon doen.
B
Ja, maar pas nadat de raadsman hem heeft gewezen op de mogelijke negatieve gevolgen hiervan.
C
Nee, hij kan geen afstand doen van consultatiebijstand, maar wel van verhoorbijstand.

Slide 38 - Quizvraag

Moet een verdachte worden medegedeeld dat hij tijdens het verhoor op ieder moment terug kan komen op zijn beslissing af te zien van rechtsbijstand?

A
Nee, dit is niet nodig als de verdachte is aangehouden voor een strafbaar feit dat GÉÉN VH-feit is.
B
Nee, dit is niet nodig als de verdachte is uitgenodigd.
C
Ja, dit is de opsporingsambtenaar verplicht te doen.

Slide 39 - Quizvraag

Tijdens de achtervolging van een verdachte die zojuist iemand heeft neergestoken, rent hij een woning binnen door een ruit in te gooien en er naar binnen te gaan. Het blijkt niet de woning van de verdachte te zijn. Het is een heterdaad situatie. Je hebt als bevoegd opsporingsambtenaar met je collega’s de woning volledig omsingeld. Mag je in deze situatie de woning zonder toestemming van de bewoner betreden?

A
Ja, zonder meer.
B
Nee, ik heb een schriftelijke machtiging van de (H)OvJ nodig.
C
Ja, bij direct gevaar is geen machtiging vooraf nodig.
D
Nee, ik heb een machtiging van de Rechter-Commissaris nodig.

Slide 40 - Quizvraag

Je wilt als bevoegd opsporingsambtenaar de woning van een verdachte doorzoeken ter aanhouding. Een verdachte van een flinke inbraak lijkt zich namelijk verschanst te hebben in de grote oven in de keuken. Degene die hiervoor toestemming mag verlenen is met geen mogelijkheid te bereiken. De verdachte dreigt te vluchten. Mag je zonder toestemming de woning betreden en doorzoeken?
A
Nee, je hebt een machtiging doorzoeking vooraf nodig.
B
Ja, maar je hebt wel een machtiging binnentreden nodig.
C
Ja, je kan door deze dringende noodzakelijkheid de woning zonder meer doorzoeken.

Slide 41 - Quizvraag

Mag een burger op heterdaad een aanhouding doen in een kerk tijdens de dienst?

A
Nee, dit mag hij niet.
B
Ja, maar dan alleen als het een misdrijf is.
C
Ja, dat mag hij op heterdaad.

Slide 42 - Quizvraag

Johan is razend als zijn dochter met een blauw oog thuiskomt. Als zijn dochter hem vertelt dat de buurjongen haar dit aan heeft gedaan, rent hij naar buiten. De buurjongen zit op zijn fiets grijnzend naar Johan te kijken. Johan rent naar hem toe en slaat hem drie keer met de vuist tegen zijn hoofd. De buurjongen valt op de grond. Johan loopt wrijvend over zijn knokkels terug naar huis. Van welke strafuitsluitingsgrond is hier sprake?

A
Strafuitsluitingsgrond noodweer.
B
Strafuitsluitingsgrond noodweerexces.
C
Psychische overmacht.
D
Geen strafuitsluitingsgrond.

Slide 43 - Quizvraag

Na een avondje kantklossen loopt Bart naar zijn huis. Onderweg komt hij een paar opgeschoten jongens tegen die hem de weg blokkeren. Bart vraagt of de jongens aan de kant willen gaan. Eén van de jongens blijft staan en begint Bart te slaan. Bart probeert weg te komen, maar dit lukt hem niet. De jongen blijft op hem in slaan. In paniek geeft Bart de jongen een harde klap. De jongen valt neer. Bart krijgt het ‘zwart’ voor de ogen en geeft de jongen nog een schop tegen zijn ribben na. Op welke strafuitsluitingsgrond zal Bart mogelijk een beroep kunnen doen met betrekking tot die laatste schop?

A
Strafuitsluitingsgrond psychische overmacht.
B
Strafuitsluitingsgrond noodweer.
C
Strafuitsluitingsgrond noodweerexces.

Slide 44 - Quizvraag

Johun is BOA. Hij ziet een auto verkeerd geparkeerd staan voor een snackbar. Hij besluit de auto niet te bekeuren. Dan komt de eigenaar van de snackbar kwaad naar buiten en zegt: “dit is nu al de zoveelste keer dat jullie voorbijlopen, als je nu geen bekeuring op die auto plakt, kom je hier niet meer weg!” Van wel misdrijf is hier sprake?

A
Bedreiging.
B
Opschudding veroorzaken.
C
Wederspannigheid.
D
Ambtsdwang.

Slide 45 - Quizvraag

Johan is gezakt voor zijn BOA examen. Hij heeft er geen zin meer in en maakt zelf een BOA diploma en lijst deze in en hangt deze op. Waarvan is hier sprake?

A
Valsheid in geschrift.
B
Meineed.
C
Hier is geen sprake van een strafbaar feit.

Slide 46 - Quizvraag

Hachim is opsporingsambtenaar. Tijdens zijn dienst ziet hij dat iemand in een auto inbreekt. Hij rent naar de verdachte toe en geeft hem een paar flinke tikken met zijn wapenstok in zijn nek. Waarvan is hier sprake?

A
Hachim pleegt het misdrijf ambtelijke mishandeling. Dit is een ambtsmisdrijf.
B
Hachim pleegt een gewone mishandeling. Hij pleegt een commuun delict.
C
Hachim pleegt een commuun delict in de ambtelijke hoedanigheid.

Slide 47 - Quizvraag

Hans is BOA. Hij ziet dat Jan de auto van zijn buurman vernielt. Hij kent Jan goed en zegt tegen hem: “als jij mij €50,- geeft, doe ik er verder niets mee”. Wat is Hans nu?

A
De passieve omkoper.
B
De actieve omkoper.
C
De delegerende omkoper.

Slide 48 - Quizvraag

Hazem is bij Klaas binnen een voetbalwedstrijd aan het kijken. Hazem is erg dronken en luidruchtig. Klaas vraagt Hazem te vertrekken. Hazem blijft uitdagend zitten. Hoe vaak moet Klaas Hazem nu vorderen voordat Hazem zich schuldig maakt aan huisvredebreuk?

A
0 keer.
B
1 keer.
C
2 keer.

Slide 49 - Quizvraag

Hans breekt in bij Jantien door het forceren van een raam om haar te laten schrikken. Jantien weet dit niet en schrikt vervolgens als zij Hans bij haar op de gang aantreft. Hoe vaak moet Jantien Hans vorderen voordat er sprake is van huisvredebreuk?

A
0 keer.
B
1 keer.
C
2 keer.

Slide 50 - Quizvraag

Welk van de onderstaande uitspraken is juist?

A
Alleen een aangifte kan worden ingetrokken.
B
Alleen een klacht kan worden ingetrokken.
C
Een aangifte en klacht kunnen beiden worden ingetrokken.
D
Een aangifte en klacht kunnen beiden niet worden ingetrokken.

Slide 51 - Quizvraag