Werkwoordspelling tegenwoordigetijd / verledentijd

Werkwoordspelling tegenwoordigetijd / verledentijd
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling tegenwoordigetijd / verledentijd

Slide 1 - Tekstslide

tegenwoordigetijd

Slide 2 - Tekstslide

Hij ( Beantwoorden ) de brief.
tegenwoordige tijd

Slide 3 - Open vraag

Het eten is snel ( verteren ).
tegenwoordige tijd

Slide 4 - Open vraag

Zonder die muts werd je meteen (herkennen)
tegenwoordigetijd

Slide 5 - Open vraag

verledentijd

Slide 6 - Tekstslide

Hij ( vragen ) aan hem waar zijn tas was gebleven.
( verledentijd )

Slide 7 - Open vraag

Hij ( Verbazen ) zich dat Cambuur verloor van Jong-Utrecht.
( verledentijd )

Slide 8 - Open vraag

Hij ( juichen ) voor het doelpunt dat werd gemaakt.
( verledentijd )

Slide 9 - Open vraag

VOLTOOID DEELWOORD

In veel zinnen komt een voltooid deelwoord voor:


- Het vliegtuig is op Schiphol geland

- Robin heeft geen straf gekregen.

- Ik heb mijn kamer opgeruimd.

- Sonja heeft haar zonnebril gepoetst.

- Mijn ouders zijn gisteren vertrokken.


Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord kort samengevat

- Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.


- Een voltooid deelwoord eindigt op: -d, -t of -en.


- Schrijf een voltooid deelwoord altijd zo kort mogelijk.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:
Gino heeft een mop verteld.

Slide 12 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van werken:

Slide 13 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van schoonmaken:

Slide 14 - Open vraag

Spelletje
GIMKIT

Slide 15 - Tekstslide