M2 - les 5 (T2 BS4)

T2 BS4 De organen voor vertering
Leerdoelen:
2.4.6 Je kunt in een afbeelding de delen van het verteringsstelsel benoemen.
2.4.7 Je kunt de functies en kenmerken van de delen van het verteringsstelsel noemen.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T2 BS4 De organen voor vertering
Leerdoelen:
2.4.6 Je kunt in een afbeelding de delen van het verteringsstelsel benoemen.
2.4.7 Je kunt de functies en kenmerken van de delen van het verteringsstelsel noemen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Mondholte, keelholte, slokdarm

De vertering van voedsel begint in je mondholte. Met je gebit kauw je het voedsel in kleine stukjes. Je speekselklieren produceren speeksel: een verteringssap. Speeksel maakt het inslikken van voedsel gemakkelijker.
Met je tong duw je het voedsel vanuit je mondholte naar je keelholte. Door te slikken wordt het voedsel in je slokdarm geduwd. Bij het slikken wordt de neusholte afgesloten met de huig en de luchtpijp met het strotklepje. Het voedsel kan daardoor alleen je slokdarm in.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Aantekeningen
Speeksel = verteringssap dat het inslikken van voedsel gemakkelijker maakt.

Slokdarm = orgaan dat voedsel verplaatst van de keelholte naar de maag.

Slide 5 - Tekstslide

Maag

Door de darmperistaltiek van je slokdarm wordt het voedsel voortgeduwd naar je maag . In de maagwand zitten kringspieren en lengtespieren. Deze spieren trekken zich afwisselend samen. Daardoor is je maag vrijwel constant in beweging. Op die manier wordt het voedsel gekneed en vermengd met maagsap. Maagsap bevat zoutzuur. Dit zuur doodt bacteriën die met je voedsel zijn meegekomen.

Aan het eind van je maag zit een kringspier: de maagportier. Deze spier kan de uitgang van je maag afsluiten. De maagportier laat telkens maar kleine hoeveelheden voedsel door naar de twaalfvingerige darm. Hierdoor heeft de maag een functie als tijdelijke opslagplaats voor voedsel.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Aantekeningen
Maag = orgaan dat voedsel tijdelijk opslaat en kneedt.

Maagsap = verteringssap dat zoutzuur bevat waardoor het bacteriën doodt.

Maagportier = kringspier die de uitgang van de maag kan afsluiten.

Slide 8 - Tekstslide

Twaalfvingerige darm, lever, galblaas en alvleesklier

Via de maagportier komt het voedsel in de twaalfvingerige darm. In deze darm komen verteringssappen uit de lever en uit de alvleesklier bij het voedsel. De lever maakt gal en de alvleesklier maakt alvleessap.

Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. Wanneer het nodig is, gaat gal via de galbuis naar de twaalfvingerige darm. Daar verdeelt de gal grote vetdruppels in kleinere druppeltjes (zie afbeelding 5). Dat heet emulgeren. Gal verteert de vetten niet, maar maakt ze alleen kleiner. Hierdoor wordt het oppervlak van de druppels vergroot. Verteringssappen kunnen dan sneller op de vetten inwerken.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Aantekeningen
Twaalfvingerige darm = orgaan dat de voedselbrij vermengt met gal en alvleessap.

Lever = orgaan dat gal maakt.

Alvleesklier = klier die alvleessap maakt.

Gal = verteringssap dat grote vetdruppels in kleinere druppeltjes verdeelt.

Slide 12 - Tekstslide

Aantekeningen
Alvleessap = verteringssap gemaakt door de alvleesklier.

Galblaas = orgaan dat tijdelijk gal opslaat.

Galbuis = buis waardoor gal van de galblaas naar de twaalfvingerige darm wordt vervoerd.

Emulgeren = het verdelen van grote vetdruppels in kleinere vetdruppels.

Slide 13 - Tekstslide

Dunne darm

De dunne darm is bij mensen ongeveer zes meter lang. In de wand liggen darmsapklieren die darmsap maken.

In het darmkanaal zijn verschillende verteringssappen bij het voedsel gekomen. Die verteringssappen bevatten veel water. Daardoor bevat de voedselbrij in de dunne darm veel water. In dat water zijn de voedingsstoffen en verteringsproducten opgelost. In de dunne darm worden de voedingsstoffen en verteringsproducten opgenomen in het bloed. Dat gaat via de darmwand.

Slide 14 - Tekstslide

Dunne darm

De wand van de dunne darm is sterk geplooid. Op de darmplooien staan weer uitstulpingen: de darmvlokken. Door de darmplooien en darmvlokken heeft de darmwand een zeer groot oppervlak.

In de darmvlokken liggen bloedvaten. De wand van de darmvlokken is heel dun. Water met opgeloste voedingsstoffen en verteringsproducten kan door de wand heen. Zo worden de stoffen opgenomen in het bloed.
Door het grote oppervlak van de darmwand gaat de opname van stoffen snel. Het bloed vervoert de opgenomen stoffen naar alle cellen van het lichaam.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Aantekeningen
Dunne darm = het stuk darm waar via de darmwand verteringsproducten worden opgenomen in het bloed.
Darmsapklieren = klieren in de wand van de dunne darm die darmsap maken.
Darmsap = verteringssap gemaakt door de darmsapklieren. 
Darmplooien = plooien in de dunne darm.
Darmvlokken = de uitstulpingen op de darmplooien, waardoor de dunne darm een zeer groot oppervlakte heeft.

Slide 17 - Tekstslide

Blindedarm

De dunne darm sluit aan op de dikke darm. Vlak onder de overgang ligt de blindedarm. De blindedarm heeft geen eigen functie bij de vertering. Aan de onderkant van de blindedarm zit een uitstulping: het wormvormig aanhangsel of de appendix. Bij een ‘blindedarmontsteking’ is dit aanhangsel ontstoken. Het wordt dan verwijderd met een operatie. De blindedarm zelf blijft zitten.

Slide 18 - Tekstslide

Dikke darm en endeldarm

De dikke darm is ongeveer anderhalve meter lang. Vanuit de dunne darm komen de onverteerde voedselresten in de dikke darm. Deze brij bevat nog veel water. Via de wand van de dikke darm wordt bijna al dit water opgenomen in het bloed. Daardoor wordt de brij van voedselresten ingedikt. Als dat niet voldoende gebeurt, krijg je diarree. Je verliest dan te veel vocht en kunt daardoor uitdrogen.

Door de darmperistaltiek gaan de ingedikte, onverteerde voedselresten naar de endeldarm. Daar worden ze tijdelijk opgeslagen. Het darmkanaal wordt afgesloten door een kringspier: de anus. Af en toe ontspant deze kringspier zich en wordt de endeldarm geleegd. Dat noem je ontlasting (poepen).

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Aantekeningen
Dikke darm = het stuk darm waar al het water uit de brij van onverteerde voedselresten wordt opgenomen.
Blindedarm = het stuk darm dat geen eigen functie heeft bij de vertering.
Appendix = uitstulping aan de onderkant van de blindedarm.
Endeldarm = het stuk darm waar onverteerde voedselresten tijdelijk worden opgeslagen.
Anus = kringspier die de endeldarm afsluit.
Ontlasting = het legen van de endeldarm.

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Lees paragraaf 2.4 door.

Maak de opdrachten van 2.4.

Maak de test jezelf van 2.4 (alle leerdoelen groen = af).

Slide 22 - Tekstslide