HV1 les 10 week 12-1 P3 herhaling voorzetselvoorwerp


Welkom 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Toetsen
Grammatica vrijdag 5 april

Leesvaardigheid vrijdag 17 mei

Slide 2 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

oefentoets & oefenbladen

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag

stil lezen
Herhaling voorzetselvoorwerp
Oefenbladen



Slide 4 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert hoe je de volgende zinsdelen herkent in een zin:

het voorzetselvoorwerp


Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorige les
voorzetselvoorwerp

Vertel....

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp

Klik hier voor het filmpje met uitleg. 

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp 

Je moet eerst weten wat voorzetsels zijn. Het voorzetsel is meestal eenvoudig te herkennen, de meeste voorzetsels zijn namelijk op de puntjes in te vullen


... de kast (of kooi)
in de kast
op de kast
achter de kooi
naast de kooi
onder het kleed

... het schoolfeest 
tijdens/na/voor het schoolfeest




Slide 9 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Meestal is het meteen duidelijk welk voorzetsel je moet gebruiken als je kijkt naar wat er precies gebeurt. De onderstaande zinnen zijn allemaal juist, je moet alleen goed naar de kat kijken en dan gebruik je het juiste voorzetsel.

De kat zit op de bank.
De kat zit naast de bank.
De kat zit onder de bank.
De kat zit achter de bank.
De kat zit tussen de kussens van de bank.


Slide 10 - Tekstslide

Vaste voorzetsels


Soms is het niet duidelijk welk voorzetsel je moet gebruiken, in sommige zinnen hoort een voorzetsel bij een werkwoord. 

Voorbeelden van vaste voorzetsels bij werkwoorden.

trouwen met
zich verbazen over
verliefd zijn op

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp

Het voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel en wordt vaak gevolgd door een voorwerp, bijvoorbeeld:

Ik hou van pindakaas.
werkwoord met vast voorzetsel: houden van 
voorzetselvoorwerp: van pindakaas

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
In een zin met een voorzetselvoorwerp 'eist' het werkwoord eigenlijk een bepaald vast voorzetsel. Je kan het voorzetsel niet vervangen door een ander voorzetsel. Zoals:
houden van
denken aan
zoeken naar
snakken naar
zich verdiepen in
trouwen met

Opmerking: Soms heeft een werkwoord verschillende 'vaste' voorzetsels, maar dan is er vaak wel sprake van een betekenisverschil.

Slide 13 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Rapper Kanye West breekt na jaren een jarenlange samenwerking met zijn manager. 
Werkwoord? 
Hoort er een vast voorzetsel bij?
Rapper Kanye West breekt na jaren een jarenlange samenwerking met zijn manager
VZV: .................

Slide 14 - Tekstslide

Verschil voorzetselvoorwerp en lijdend voorwerp
Een voorzetselvoorwerp lijkt op een lijdend voorwerp. Toch zijn er erg belangrijke verschillen. 
Een lijdend voorwerp begint niet met een voorzetsel.

Ik zoek een nieuwe heggenschaar.
lijdend voorwerp: een nieuwe heggenschaar

Ik zoek naar een nieuwe heggenschaar.
voorzetselvoorwerp: naar een nieuwe heggenschaar

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk nakijken

H37 opdr. 1, 2 en 3

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk 
Oefenblad 'voorzetselvoorwerp' uit Teams: opdracht 1, 2 en 4. 

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Je gaat aan de slag met oefenblad 'voorzetselvoorwerp': opdracht 1, 2 en 4 (opdracht 3 sla je over). Bij 4 wil ik dat je benoemt: pv, wg, ow, mw, lv, voorzetselvoorwerp en zindsdelen. Het oefenblad staat in Teams. 

Hoe? Je gaat zelfstandig aan de slag
met de opdrachten, maar je mag zachtjes overleggen met je buur.

Ben je klaar? Schrijf een verhaaltje van 10 zinnen met de volgende onderdelen: 
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp,  meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp.


Slide 18 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande zinsdelen:

voorzetselvoorwerp

Vertel......



Slide 19 - Tekstslide

Volgende les


H37 redekundig ontleden: bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Tekstslide