Werkwoordspelling: interactieve uitleg

Werkwoordspelling
Basisregels
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Basisregels

Slide 1 - Tekstslide

Hoe goed ging de werkwoordspelling tijdens de diagnostische toets?
A
Prima, ik zou een goed cijfer hebben.
B
Redelijk, ik zat wel op een voldoende.
C
Het is nog niet voldoende helaas.
D
Ik snap een heleboel dingen nog niet.

Slide 2 - Quizvraag

Welke regels ken je nog uit je hoofd van werkwoordspelling én kun je uitleggen?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Planning
  • We gaan de belangrijkste regels van de werkwoordspelling nog eens langs;
  • Je oefent tijdens de uitleg, om te checken of je het echt goed begrijpt;
  • Je maakt een herhalingsopdracht.



Slide 5 - Tekstslide

Doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe je een persoonsvorm vindt
- weet je hoe je de persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijft
- weet je hoe je een voltooid deelwoord schrijft
- weet je hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijft


Slide 6 - Tekstslide

We beginnen met de persoonsvorm. Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
De zin vragend maken. De pv komt dan vooraan te staan.
B
De zin van getal veranderen (ik-->wij). de pv verandert mee.
C
De zin van tijd veranderen. De pv verandert mee.
D
Anders

Slide 7 - Quizvraag

In een zin kunnen meer persoonsvormen staan.
JA
NEE

Slide 8 - Poll


Maak deze zin vragend:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader meestal elke dag kookt.

Slide 9 - Open vraag


Verander de tijd:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader elke dag kookt.

Slide 10 - Open vraag


Verander het getal:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader meestal elke dag kookt.

Slide 11 - Open vraag

Om goed te kunnen spellen moet je weten wat de persoonvorm is.

De persoonvorm vind je het beste door:
1. tt te veranderen in vt of andersom
   bv vandaag --> gisteren

2. mv te veranderen in enk of andersom
     bv: ik --> wij   wij  --> ik
Hoe weet je anders het verschil tussen:
het gebeurt
het is gebeurd

het betekent niets
het heeft niets betekend

Slide 12 - Tekstslide

1. Het gebeurt
2. Het is gebeurd
A
1 = persoonsvorm 2 = persoonsvorm
B
1 = voltooid deelwoord 2 = voltooid deelwoord
C
1 = persoonsvorm 2 = voltooid deelwoord
D
1 = voltooid deelwoord 2 = persoonvorm

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 15 - Poll

Kernconcept 1: de persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin een persoonsvorm?
  • Zo ja, staat hij in de tegenwoordige of verleden tijd?
  • Tegenwoordige tijd:
ik
stam (ik-vorm)
jij
stam+t of stam 
hij/zij/het
stam+t
meervoud
hele werkwoord

Slide 16 - Tekstslide

..... (lopen) jij elke dag hard?

Slide 17 - Open vraag

Hij ..... (vinden) het een prachtige fiets.

Slide 18 - Open vraag

..... (vinden) jij de politiek belangrijk? Ik ben benieuwd naar je mening!

Slide 19 - Open vraag

Als je van muziek ... (houden, tt), dan ... (vinden, tt) je een muziekchallenge vast leuk.
A
houdt, vindt
B
houdt, vind
C
houd, vindt
D
houd, vind

Slide 20 - Quizvraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 21 - Poll

Kernconcept 1: de persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin een persoonsvorm?
  • Zo ja, staat hij in de tegenwoordige of verleden tijd?
  • Verleden tijd sterk: verandering van klank
  • Verleden tijd zwak:
  • Het kofschip!
  • vb:
  • veranderen
  • verhuizen
  • beloven  --> beloov
ik
hele ww - en + te/de
jij
hele ww - en + te/de
hij/zij/het
hele ww - en + te/de
meervoud
hele ww -en +ten/den

Slide 22 - Tekstslide

Hij .... (gebruiken) gisteren voor het eerst zijn nieuwe telefoon.

Slide 23 - Open vraag

Het vliegtuig ... (landen) gisteren net naast de landingsbaan.

Slide 24 - Open vraag

De eendjes .... (vluchten) toen direct het water in!

Slide 25 - Open vraag

Hij ..... (verwachten, vt) niet dat zijn vriend hem ... (uitlachen, vt)
A
verwachte, uitlachte
B
verwachtte, uitlachtte
C
verwachtte, uitlachte
D
verwachte, uitlachtte

Slide 26 - Quizvraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 27 - Poll

Geen persoonsvorm?
  • infinitief: hele werkwoord (woordenboekvorm): lopen
  • gebiedende wijs: stam van het werkwoord (ik-vorm): loop
  • onvoltooid deelwoord: lopend, fietsend, etc. 
  • voltooid deelwoord: gelopen/ gefietst ( kofschip) + hebben/zijn
  • voltooid deelwoord als bn: zo kort mogelijk

Slide 28 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
hebben/zijn/worden + ge/be/ver  +d/en                                          hebben gelopen, zijn gebouwd

Laat je niet voor de gek houden door alleen te kijken naar  ge/be/ver!!! 
gebeuren betekenen beslissen verwachten hebben altijd  ge/be/ver.
Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm.

Zwak?
   Hele ww -en  + d  of t         Gebruik 't kofschip  voor -d of -t 
Geloven - geloov - geloofd
Verhuizen - verhuiz - verhuisd
Fietsen - fiets - gefietst
Verwachten - verwacht - verwacht

Slide 29 - Tekstslide

Ik heb toen mijn diploma eindelijk .... (halen).

Slide 30 - Open vraag

Hij heeft met zijn vriendin door Azië .... (reizen).

Slide 31 - Open vraag

Hij heeft zijn hond ... (verwaarlozen), terwijl hij hem altijd heeft .... (vertroetelen).

Slide 32 - Open vraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 33 - Poll

Zelf oefenen
Ga naar Kwizl.eu
Log in met je entree-account
Maak de opdracht spelling die klaarstaat.

Slide 34 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bn
  • Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • Je schrijft het zo kort mogelijk, behalve als het uitspraak-problemen oplevert
  • De verbrede weg, de verpotte planten, de vergrote trap

Slide 35 - Tekstslide

Het .... (vallen) kind had pijn aan zijn knie.

Slide 36 - Open vraag

De .... (uitstallen) kleren waren afgeprijsd.

Slide 37 - Open vraag

Het .... (stranden) schip lag nog op de kust.

Slide 38 - Open vraag

Hij plakte de ...... (vergroten) foto in het album.

Slide 39 - Open vraag

Wij ... (bezoeken, vt) in Italië het ... (verwoesten) hotel.

Slide 40 - Open vraag

Begrijp je het tot nu toe?
ja
nee
een beetje
ik heb nog een vraag

Slide 41 - Poll

En nu door elkaar

Slide 42 - Tekstslide

Wij .... (verbazen, vt) ons erover, dat hij zo ...... (verlangen,vt) naar een ..... (schrijven) brief.

Slide 43 - Open vraag

We hebben de (braden).... kip en het ....(stoven) vlees van tevoren ...... bereiden.

Slide 44 - Open vraag

Het ...... (gebeuren, tt) weleens dat de link van de les niet in Magister ... (verschijnen, tt).

Slide 45 - Open vraag

Hoe ging het?
Ik snap het helemaal
Ik vind de persoonsvorm tt nog moeilijk
ik vind de persoonsvorm vt nog moeilijk
ik vind het voltooid deelwoord nog moeilijk
ik vind het voltooid deelwoord als bijv nw nog moeilijk
ik heb nog (een) vraag/vragen

Slide 46 - Poll

Slide 47 - Link

Bespreken/Zelf oefenen
We bespreken de opdrachten in Kwizl die je gemaakt hebt.

Je gaat via Kwizl oefenen met Werkwoordspelling.
Ga naar kwizl.eu
Log in met je Entree-account.
Maak de opdrachten werkwoordspelling.

Slide 48 - Tekstslide