In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
1KA
Slide 1 - Tekstslide
timer
2:00
Je hebt 2 minuten om: - Je boeken te pakken
- Pen te pakken
- Toiletbezoek
- Iets uit het kluisje te halen
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
- Herhalen paragraaf 2
- Uitleg paragraaf 4 - Aan de slag - Tijd over? Blooket
Aan het eind van de les:
- Weet je hoe je in een zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde kan vinden.
- Weet je wat het onderwerp van een zin is.
Slide 3 - Tekstslide
Persoonsvorm
1. Tijdproef: Zet de tijd van een zin om: - Hij eet een frikandelbroodje - Hij at een frikandelbroodje
2. Getalproef: Pas de hoeveelheid aan: - Zij leest op de bank. - Zij lezen op de bank. 3. Vraagproef: Maak er een vraag van: - Roodkapje heeft de wolf geslagen. - Heeft Roodkapje de wolf geslagen? Deze werkt dus alleen met werkwoorden!!!
Slide 4 - Tekstslide
Schrijf de zinnen over.
1. Ik lees het boek uit.
2. Zij heeft een warme jas gekocht.
3. Hij eet een appel.
Slide 5 - Tekstslide
Schrijf de zinnen over.
1. Wij hebben verse koffie gedronken.
2. Jan zoekt zijn sleutels.
3. De hond heeft de kat gezien.
Slide 6 - Tekstslide
Het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm
Roodkapje heeft de wolf geslagen. Wie/wat heeft? Roodkapje
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.
gezegde (wg)
Slide 8 - Tekstslide
Welke proef om een persoonsvorm te vinden is NIET betrouwbaar en waarom?
Slide 9 - Open vraag
Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §4: Samengestelde zinnen.Opdracht 1 t/m 5
Hoe?
Zelfstandig. Maak de opdrachten in je lesboek/schrift.