Je kunt de leestekens en hoofdletters correct gebruiken
Je kunt op de juiste manier citeren
Je kent de spellingsregels: TT+VT+VDW
Je kunt de spellingsregels uitleggenJe kunt woorden aan elkaar of los schrijven volgens de spellingsregels
Je kent de 4 regels van aaneenschrijven: 1. werkwoorden die beginnen met na, op, over, uit 2. samenstellingen met twee of meer znw 3. samengestelde aardrijkskundige namen 4. getallen tot en met duizend
Je kunt samenstellingen maken
Je kunt tussenletters 'correct' gebruiken
Slide 3 - Tekstslide
Het spiekbriefje
Maak de opdrachten
Wat vind je lastig?
Lees de theorie door
Schrijf de theorie + een voorbeeld op = hét spiekbriefje
Let op: je mag opschrijven wat je wilt vb. Spelling TT: lopen vb. hij loopt -> hij wordt
timer
1:00
Slide 4 - Tekstslide
Uitleg
Alle opdrachten nogmaals uitleggen
of
Aan de slag met de opdrachten
Jullie mogen kiezen!!!!!
Slide 5 - Tekstslide
Uitleg
Citeren
Je neemt letterlijk over wat iemand zegt
stap 1: dubbele punt stap 2: aanhalingsteken
stap 3: hoofdletter
stap 4: leesteken
stap 5: aanhalingsteken
vb. Mees riep: 'Kijk uit voor die fietser!'
Slide 6 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd
- vul altijd het werkwoord 'lopen' in - hoor je een -t dan schrijf je hem
- hoor je géén -t dan schrijf je het met een -d
loop ik loop
loop jij loopt
loopt hij/zij loopt
loopt het loopt
Verleden tijd
Wat is de stam (-en)?
Wat is de laatste letter?
Zit de letter in 't exkofschip ja -> +te nee -> +de
fietsen beantwoorden
fiets beantwoord
s d
ja -> +te nee->+de fietste beantwoordde
Slide 7 - Tekstslide
Voltooide deelwoorden
ge-, be-, ver- woorden
1. Je maakt het woord langer 2. Hoor je een -d dan schrijf je een -d
Hoor je een -t dan schrijf je een -t 3. Je schrijft vdw altijd zo kort mogelijk (dus nooit -dt)
Slide 8 - Tekstslide
je schrijft woorden aan elkaar:
ww die beginnen met: na, op, over, uit
vb. de hond wordt uitgelaten
samenstelling van twee of meer znw
vb. de kassabon
samengestelde aardijkskundige namen
vb. Zuid-Brabant
getallen t/m duizend
vb. vijfhonderd
Slide 9 - Tekstslide
Tussenletter -en-
Het woord heeft alleen een meervoud op -en
vb. krant + bezorgen (kranten) krantenbezorger
kip + soep (kippen) kippensoep
Slide 10 - Tekstslide
Tussenletter -e-
Er is er maar één vb. één koning -> Koninginnedag één zon -> zonneschijn
Het eerste woord een versterkende betekenis heeft vb. beresterk/apetrots (eerste gedeelte kun je vervangen door héél)
Het woord een meervoud heeft op -en EN -s vb. groente + soep (groenten/groentes) groentesoep
Slide 11 - Tekstslide
Tussenletter -s-
Deze kun je gewoon horen! vb. jongen+broek -> jongensbroek
Slide 12 - Tekstslide
Formuleren: verwijswoorden
Verwijswoorden gebruik je om te verwijzen naar woorden die je eerder in de zin/tekst gebruikt heb.
Regels: - de-woorden: verwijs met deze of die vb. De opdracht die je nog moet maken
- het-woorden: verwijs met dit of dat vb. Ik snap het probleem niet. Snap je dat niet?
Slide 13 - Tekstslide
Opdrachten
Maak de extra opdrachten
Slide 14 - Tekstslide
Evaluatie
Slide 15 - Tekstslide
Uitleg: samengestelde zinnen
2 zinnen die samen1 zin worden
er wordt altijd gebruik gemaakt van een verbindingswoord (omdat, want, doordat)
vb. Hij loopt naar huis. Zijn band is lek.
Hij loopt naar huis, omdat zijn band lek is.
Slide 16 - Tekstslide
Persoonsvorm: zin vragend maken
Onderwerp: wie/wat + pv
Hijloopt naar huis.
1. PV: loopt (Loopt hij naar huis?)
2. OND: hij (wie loopt naar huis?
Hij loopt naar huis, omdat zijn band is lek.
zin 1: hij loopt naar huis
zin 2: zijn band is lek
zin 1: PV: loopt, OND: hij zin 2: PV: is, OND: zijn band