1. Schrijf namen met hoofdletters
2. Gebruik de juiste verwijswoorden (deze, die, dit, dat)
3. Schema werkwoordspelling
4. Begin zin met hoofdletter, eindig met ./?/!
5. Zet een komma voor een voegwoord (behalve voor -en)
6. Zet een komma tussen twee persoonsvormen en tussen delen van een opsomming.