§4.6

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bij de bepaling van bloedgroepen is er sprake van een resusfactor. Je bent resuspositief of resusnegatief. Mensen die resusnegatief zijn, hebben genotype dd. Resuspositieve mensen hebben het genotype DD of Dd. In Midden-Europa is de genfrequentie van d = 0,4.

Vul in welk percentage van de Midden-Europese bevolking resusnegatief is. Hierbij geldt de Hardy-Weinberg regel. (vraag 82 a)

Slide 5 - Open vraag

Bij de bepaling van bloedgroepen is er sprake van een resusfactor. Je bent resuspositief of resusnegatief. Mensen die resusnegatief zijn, hebben genotype dd. Resuspositieve mensen hebben het genotype DD of Dd. In Midden-Europa is de genfrequentie van d = 0,4.

Wat is het percentage van de Midden-Europese bevolking met genotype DD? En het percentage van de Midden-Europese bevolking met genotype Dd? (vraag 82 b)

Slide 6 - Open vraag

Mensen die resusnegatief zijn, hebben genotype dd. Resuspositieve mensen hebben het genotype DD of Dd.
De resusfactor kan problemen geven als een resusnegatieve moeder zwanger is van een resuspositief kind. Bij zo’n zwangerschap is sprake van resusantagonisme.

Welk genotype heeft de moeder bij resusantagonisme? En welke genotypen kan de vader hebben? (82 c)

Slide 7 - Open vraag

Bij 7,68% van de zwangerschappen in Midden-Europa is een resusnegatieve vrouw zwanger van een kind, verwekt door een man met het genotype Dd.

Bij hoeveel procent van deze zwangerschappen zal het kind resuspositief zijn? Vul in. (82 d)

Slide 8 - Open vraag

Bij 7,68% van de zwangerschappen in Midden-Europa is een resusnegatieve vrouw zwanger van een kind, verwekt door een man met het genotype Dd.
Bij 5,76% van de zwangerschappen in Midden-Europa is een resusnegatieve vrouw zwanger van een kind, verwekt door een man die homozygoot resuspositief is.
Resusantaganisme treedt op als een resusnegatieve moeder zwanger is van een resuspositief kind.
Bij hoeveel procent van de zwangerschappen in Midden-Europa treedt resusantagonisme op? Vul in. (82 e)

Slide 9 - Open vraag

Bereken de frequentie van het heterozygote genotype Aa bij de volgende frequenties q van allel a:

q = 0,5; q = 0,8 (gedeelte van opdracht 83 a)

Slide 10 - Open vraag

In populatie 1 is de frequentie 0,5 van zowel allel A als van allel a, terwijl in populatie 2 de frequentie van allel A 0,8 is en de frequentie van allel a 0,2 (zie afbeelding).

Bereken op twee decimalen nauwkeurig de frequentie van allel a in de populatie bergbewoners die is ontstaan direct na het samengaan van de populaties 1 en 2 (84 a).

Slide 11 - Open vraag

In de nieuwe populatie is p 0,65 en q 0,35.

Bereken, op drie decimalen nauwkeurig, de frequentie van het genotype Aa in de nieuwe populatie. (84 b)

Slide 12 - Open vraag

In Finland neemt het aantal donkere bosuilen toe. Omdat bosuilen vrijwel zeker geen seksuele voorkeur hebben voor dieren met lichte of donkere veren, moet er sprake zijn van natuurlijke selectie.

Bedenk wat het verband zou kunnen zijn tussen de opwarming van de aarde en deze stijging van het aantal donker gekleurde bosuilen. (85 a)

Slide 13 - Open vraag

Uit onderzoek blijkt dat dertig jaar geleden 30% van de bosuilen bruin was, terwijl dat nu 50% is. (Een bosuil heeft bruine of grijze veren, niet alle twee. De kleur is erfelijk, waarbij de grijze veren dominant zijn.)
Met welk percentage is de allelfrequentie voor bruine veren in de afgelopen dertig jaar toegenomen? (85 b) Maak een foto van je berekening + antwoord.

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Het percentage bruine bosuilen neemt toe ten opzichte van witte bosuilen door het warmere klimaat.
A
co-evolutie
B
micro-evolutie
C
macro-evolutie

Slide 16 - Quizvraag

Een kolibrie met lange bek en tong zuigt nectar uit een lange buisvormige bloem.
A
co-evolutie
B
micro-evolutie
C
macro-evolutie

Slide 17 - Quizvraag

In malariagebieden is het percentage mensen met sikkelcelanemie hoger dan in niet-malariagebieden.
A
co-evolutie
B
micro-evolutie
C
macro-evolutie

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit dat op kleine eilanden sneller afwijkende vormen of nieuwe soorten kunnen ontstaan dan op het vasteland. (vraag 89)

Slide 23 - Open vraag

Volgens genetici vond tussen 440 000 en 270 000 jaar geleden een ernstige bacterie-epidemie plaats. De soort mens stierf bijna uit. Alle nu levende mensen missen sindsdien twee genen die sommige bacteriën kunnen gebruiken als ‘ingang’ om organismen te besmetten.

Welke vorm van genetic drift is opgetreden in de evolutie van de mens? (vraag 90)
A
foundereffect
B
flessenhalseffect

Slide 24 - Quizvraag

Tussen 1719 en 1729 vestigde een kleine groep Duitsers zich in Pennsylvania (VS) in een geïsoleerde gemeenschap: de Dunkers. Van de Dunkers heeft 60% bloedgroep A, terwijl in Duitsland 45% bloedgroep A heeft en in de VS gemiddeld 40%.

Leg uit waardoor het percentage mensen met bloedgroep A onder de Dunkers zo afwijkend is van dat van de overige Amerikanen en van de Duitsers. (vraag 91)

Slide 25 - Open vraag