In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Les 31 24 mei 2025
Slide 1 - Tekstslide
L31 Wat doen we vandaag?
Welkom!
1. Herhalen cursus 5 (Spelling)
2. Herhalen cursus 6 (Formuleren)
3. Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
herhalen cursus 5 (Spelling)
Slide 3 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer met:
hoofdletters?
Slide 4 - Tekstslide
Op Maandag hebben we een toets.
A
Goed
B
Fout
Slide 5 - Quizvraag
In Maart ben ik jarig!
A
Goed
B
Fout
Slide 6 - Quizvraag
Hoofdletter wel of niet?
- Géén hoofdletter krijgen de namen van:
- dagen: maandag, dinsdag, enz.
- maanden: januari, februari, enz.
- seizoenen: winter, herfst, enz.
- windstreken: noord, oost, zuid, enz.
Let op! Anders dan in het Engels.
in het Engels krijgen dagen en maanden WEL een hoofdletter. Alleen seizoenen en windstreken niet (maar wel als naam van een gebied: the NorthEast)
: West
Slide 7 - Tekstslide
Welke woorden zouden met een hoofdletter moeten?
A
een plakje edammer
B
de berg everest
C
de maan
D
de planeet mars
Slide 8 - Quizvraag
Hoofdletters
- Let op: Uitzondering! aarde, maan, zon zonder hoofdletter in niet-wetenschappelijk taalgebruik, maar met hoofdletter in wetenschappelijk taalgebruik.
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdletters
- (Bijna) Altijd aan het begin van een zin. (niet als een zin met een symbool begint: 23 jongens zaten in de klas. ’t Sneeuwt!)
- bij namen: Sinterklaas, Tom ’t Hart, Lin d’Hondt, West-Friesland, Noordzee, Adidas, Nike, Bakker Bart. Kerstmis.
- bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Limburgse, Grieks, Noord-Hollandse.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer met:
komma's?
Slide 11 - Tekstslide
We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
Goed
B
Fout
Slide 12 - Quizvraag
Komma (korte pauze in zin)
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
Ook in engels?
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
ja
tussen delen van een opsomming (maar niet voor 'en')
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
ja
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals. (niet "en" en "dat").
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
ja maar niet bij
"because", "as",
"if"
tussen twee persoonsvormen
Wat ik raar vind, is dat hij het me nooit verteld heeft
nee
tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden
De vriendelijke, rijke, oude man loopt langs
ja
Slide 13 - Tekstslide
Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Goed
B
Fout
Slide 14 - Quizvraag
In welke onderstaande zinnen zou een komma moeten?
A
We gingen weg omdat Erik nog voetbal wilde kijken.
B
Ik wist heel goed dat hij me zou vinden.
C
We went home because Eric wanted to watch football.
D
I knew very well that he would find me.
Slide 15 - Quizvraag
Komma (korte pauze in zin)
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
Ook in engels?
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
ja
tussen delen van een opsomming (maar niet voor 'en')
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
ja
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals. (niet "en").
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
ja maar niet bij
because, as, if
tussen twee persoonsvormen
Wat ik raar vind, is dat hij het me nooit verteld heeft
nee
tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden
De vriendelijke, rijke, oude man loopt langs
ja
Slide 16 - Tekstslide
Hoeveel komma's moeten er staan in deze zin: "de vriendelijke rijke oude man loopt langs"
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 17 - Quizvraag
Hoe zat het ook alweer met:
meervoud?
Slide 18 - Tekstslide
meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen
Slide 19 - Quizvraag
Woorden op ee ofie
Als het enkelvoud eindigt op ee of op eeniezet je ën achter het enkelvoud:
MAAR: de klemtoon moet dan wel op de laatste lettergeep liggen. knie - knieën MAAR porie - poriën
idee - ideeën MAAR bacterie - bacteriën slee - sleeën MAAR kolonie - koloniën
Slide 20 - Tekstslide
meervoud van categorie
A
categorieën
B
categoriën
C
categories
Slide 21 - Quizvraag
meervoud van kalf
A
kalfen
B
kalven
C
kalveren
D
heeft geen meervoud
Slide 22 - Quizvraag
Meervoud op: -en, -sof -eren
verdubbel de laatste letter: zak - zakken, bal - ballen
nb. Bij een korte klinker waarop een klemtoon ligt. Niet bij bv. dreumesen
laat een a, e, o, of u weg: aap - apen, uur - uren
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.
Meestal = -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje schaar - schaartje dans - dansje
Slide 28 - Tekstslide
Radio
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje
Slide 29 - Quizvraag
Soort woord met voorbeeld
Woorden met -m : boom
Woorden met een -ng koning
Achteraan -a, -o, é of -u opa, auto, paraplu
Regel met voorbeeld
-pje : boompje
-kje en de -g laat je weg
koninkje
extra klinker
opaatje, autootje,coupeetje
Slide 30 - Tekstslide
Verdieping
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingke
D
Verdiepinkje
Slide 31 - Quizvraag
cd
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje
Slide 32 - Quizvraag
Soort woord met voorbeeld
Achteraan -y baby
Woorden met cijfers of afkorting dvd, A4
Woorden op i: kiwi
korte klanken -> soms lang
Regel met voorbeeld
baby'tje
-'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje
i verandert in ie: Kiwietje
blad - blaadje
Slide 33 - Tekstslide
Pony
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje
Slide 34 - Quizvraag
Menu
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje
Slide 35 - Quizvraag
Soort woord met voorbeeld
Woorden met -m : boom
Woorden met een -ng koning
Achteraan -a, -o, é of -u opa, auto, paraplu
Regel met voorbeeld
-pje : boompje
-kje en de -g laat je weg
koninkje
extra klinker
opaatje, autootje,coupeetje
Slide 36 - Tekstslide
Instructie
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje
Slide 37 - Quizvraag
Soort woord met voorbeeld
Achteraan -y baby
Woorden met cijfers of afkorting dvd, A4
Woorden op i: kiwi
korte klanken -> soms lang
Regel met voorbeeld
baby'tje
-'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje
i verandert in ie: Kiwietje
blad - blaadje
Slide 38 - Tekstslide
herhalen cursus 6 (Formuleren)
Slide 39 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer met:
trappen van vergelijking?
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Welke woorden in de overtreffende trap zijn goed gespeld?
A
Weinigst (weinig)
B
verastst (verast)
C
meest fantastisch (fantastisch)
D
radeloosst (radeloos)
Slide 42 - Quizvraag
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Is deze zin goed? "Jan is even oud dan ik"
A
Ja
B
Nee
Slide 45 - Quizvraag
Als of dan?
Als
Dan
Na de stellende trap
Na de vergrotende trap
Net zo lief als zij (is).
Hij is groter dan ik (ben).
Twee keer zo groot als hij.
Slide 46 - Tekstslide
Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan
Slide 47 - Quizvraag
Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan
Slide 48 - Quizvraag
Hoe zat het ook alweer met:
"hun" en "hen"?
Slide 49 - Tekstslide
HUN en HEN
Wanneer gebruik je 'hun', en wanneer 'hen' of 'ze' of 'zij'?
Let op: 'hun' is nooit een onderwerp. Het is niet "Hun hebben plezier".
'Hun' wordt gebruikt als bezittelijk voornaamwoord.
"Dit is hun huis". hun auto, hun paarden, etc.
En hoe verder? Let op: heel vroeger werd 'hun' en 'hen' vaak door elkaar gehaald. Daar heeft Christiaen van Heule in de 17e eeuw een stokje voor gestoken...
Slide 50 - Tekstslide
Lastige verwijswoorden
Hen of hun?
Slide 51 - Tekstslide
Vul aan: Hij schonk ___ een kopje koffie in.
A
hen
B
hun
Slide 52 - Quizvraag
Vul aan: De tranen sprongen ___ in de ogen.
A
hun
B
hen
C
bij hun
D
bij hen
Slide 53 - Quizvraag
Lesafsluiting
Over twee weken is er weer een les. Deze les is op st. Conleth's. Tot dan!
Het huiswerk voor volgende week is:
▪ Lees in je leesboek
▪ Thema C (ON/Off) §2 Sociale Media, opdracht 2.
Tot volgende week op st Conleth's
Slide 54 - Tekstslide
Diatoets - diatekst
Log in op:
Ga dan naar www.diatoetsen.nl/inloggen
en gebruik kleine letters bij je wachtwoord en gebruikersnaam.