grammatica T3

Verdeel de zin in zinsdelen
Stap 1 = zoek de pv. Streep ervoor, erachter en eronder.

Aan het einde van de week /heeft /Henk de stof van de toetsweek aan Heleen doorgegeven.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verdeel de zin in zinsdelen
Stap 1 = zoek de pv. Streep ervoor, erachter en eronder.

Aan het einde van de week /heeft /Henk de stof van de toetsweek aan Heleen doorgegeven.

Slide 1 - Tekstslide

Stap 2
Alles vóór de pv is een heel zinsdeel.

Aan het einde van de week /heeft /Henk de stof van de toetsweek aan Heleen doorgegeven.

Slide 2 - Tekstslide

Stap 3 = zinsdeelproef
Zet het eerste woord achter het laatste streepje vooraan, dan de pv en dan de rest van de zin.
Aan het einde van de week /heeft /Henk de stof van de toetsweek aan Heleen doorgegeven.

Slide 3 - Tekstslide

Klopt de zin, dan is het een zinsdeel

Henk /heeft/ aan het einde van de week /de stof van de toetsweek aan Heleen doorgegeven.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaal deze stap tot einde zin.
Aan het einde van de week /heeft /Henk/ de stof van de toetsweek aan Heleen doorgegeven.
De heeft aan het einde van de week Henk stof ...

Slide 5 - Tekstslide

Blijf herhalen tot het wel klopt
De stof heeft aan het einde van de week Henk van de toetsweek...
De stof van heeft aan het einde van de week Henk toetsweek...
De stof van de toetsweek /heeft/ Henk /aan het einde van de week /aan Heleen/ doorgegeven.

Slide 6 - Tekstslide

Aan het einde van de week /heeft /Henk/ de stof van de toetsweek /aan Heleen doorgegeven.
Aan Heleen /heeft /Henk /aan het einde van de week/ de stof van de toetsweek/ doorgegeven.

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden staan tussen streepjes
Aan het einde van de week /heeft /Henk/ de stof van de toetsweek/ aan Heleen/ doorgegeven./

Slide 8 - Tekstslide

En dan benoemen.
pv - tijd veranderen: ww dat verandert = pv
wg - alle ww in de zin (+te / aan het / splitsbaar ww of wrendvnw)
o - wie / wat +wg
lv - wie / wat + wg + o
mv - aan wie / voor wie +wg + o + lv
bwb - (antw op) alle vragen behalve wie / wat

Slide 9 - Tekstslide

Let op samengestelde zinnen
Als /ik/ dit jaar/ op tijd /ingeënt/ wordt,// kan/ ik/ op zomervakantie.

Dubbele zinsdeelstreep tussen de twee zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

hoofdzin - bijzin
Als /ik/ dit jaar/ op tijd /ingeënt/ wordt,// kan/ ik/ op zomervakantie.
pv en ond tegen elkaar = HZ
pv en ond van elkaar = BZ

Slide 11 - Tekstslide

mogelijke combinaties:
Ik eet een appel//, maar jij at gisteren een peer. HZ - HZ
Ik eet een snoepje//, terwijl jij van een gebakje smult. HZ - BZ 
Als ik je morgen overhoor//, haal jij een goed cijfer. BZ - HZ

Slide 12 - Tekstslide

En dan naar blz 67 boek 3B
psv - bzv

1e persoon e.v. ben je zelf
ik - me - mijn

Slide 13 - Tekstslide

Ik loop naar school: ik = psv in onderwerpsvorm
Jij geeft mij/me een kus. mij/me = psv in (meew)voorwerpsvorm
Hij heeft mijn boek gepakt. mijn = bzv
Ik bel me moeder = FOUT!!!

Slide 14 - Tekstslide

Zo ook in 2e en 3e pers.
2e =  jij/je/u  -  jou/je/u  -  jouw/uw
3e = hij/zij/het  -  hem/haar/het  -  zijn/haar
1e mv = wij/we  -   ons  -  ons/onze
2e mv =  jullie/u  -  jullie/u  -  jullie/je/uw
3e mv = zij/ze  - hen/hun/ze  -  hun  

Slide 15 - Tekstslide

dus...
Hun hebben een nieuwe auto.
Fout, want hun kan niet als onderwerp!
Zij hebben een nieuwe auto.

Slide 16 - Tekstslide