Interactief voorlezen les 1

Interactief voorlezen
PW en OA leerfase 1
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg & WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Interactief voorlezen
PW en OA leerfase 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • De student kan uitleggen waarom interactief voorlezen belangrijk is.
  • De student weet wat kenmerkend is bij interactief voorlezen.
  • De student kan interactief een verhaaltje voorlezen en hierbij rekening houden met de kenmerken van voorlezen en de zes interactie vaardigheden

Slide 2 - Tekstslide

Welk boek ken je
nog van de basisschool?

Slide 3 - Woordweb

Wordt er bij jouw thuis voorgelezen? 
Wat is jouw lievelingsboek? 
Was er vroeger bij jouw op school een voorlees wedstrijd? 
Vind jij lezen/voorlezen leuk om te doen? 


Slide 4 - Tekstslide

Wat maakt voorlezen aantrekkelijk?
  • Bedenk in tweetallen 4 tips waarvan jullie vinden dat ze belangrijk zijn bij voorlezen.
    Schrijf deze op.

  • Waar maakt voorlezen aantrekkelijk voor 
    kinderen? 

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je over interactief voorlezen?

Slide 6 - Open vraag

Wat is interactief voorlezen?
Voor elke leeftijd en ontwikkelingsfase!

Doel van interactief voorlezen is:
  • vergroten van taalvaardigheid (woordenschat, leesvaardigheid, verhaalstructuur, zinsbouw)
  • vergroten van leesplezier

Slide 7 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk? 
Actieve deelname aan leeservaring
Draagt bij de taalontwikkeling (woordenschat, zinsontwikkeling en tekstbegrip).
Vergroten communicatie
Stimuleren leesplezier

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerkend interactief voorlezen: vooraf, tijdens en na het voorlezen
- Voorafgaand aan het voorlezen: de PM-er stelt vragen in het kader van boekoriëntatie of verhaalbegrip, zoals wijzend op de voorkant: ”Waar denk je dat het verhaal over gaat?”.


- Tijdens het voorlezen: de PM-er stelt bijvoorbeeld voorspellende of projecterende vragen (“Hoe zou hij zich voelen?”, “Hoe zal hij het oplossen?”, “Wat is er nu aan de hand?”). Daarnaast kan worden ingegaan op de relatie tussen tekst en illustraties of op de betekenis van onbekende woorden.

- Na het voorlezen: de kinderen praten met elkaar en de PM-er over de inhoud van het boek, de personages, het thema, verhaalopbouw, enzovoort.

Slide 9 - Tekstslide

Vragen bij video
Je gaat zo een video bekijken waarin wordt uitgelegd hoe je interactief kunt voorlezen.

Schrijf de tips die de vrouw geeft tijdens de video op op een blaadje.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Wat zijn de zes interactievaardigheden ook al weer?

Slide 12 - Open vraag

Tips
Welke tips heb je opgeschreven?
Bespreek ze met de rest van de klas!

Slide 13 - Tekstslide

Zes interactievaardigheden
  1. Sensitieve responsiviteit​
  2. Respect voor de autonomie van het kind ​
  3. Structureren en grenzen stellen​
  4. Praten en uitleggen​
  5. Interacties tussen kinderen stimuleren​
  6. Ontwikkelingsstimulering

Slide 14 - Tekstslide

1. Sensitieve responsiviteit: Gevoelig zijn (‘sensitief’) voor de signalen die het kind afgeeft, door goed te kijken naar het kind en te proberen te begrijpen wat het bedoelt. En hier dan op de juiste manier op reageren (responsief)​
Voorbeeld: Emoties die je waarneemt bij het kind, verwoorden, zoals angst of verdriet. Zo voelt het kind zich begrepen en gesteund.
2. Respect voor autonomie:
Kinderen zelf dingen laten ontdekken en keuzes laten maken (autonoom).​
De inbreng (ideeën) van kinderen waarderen en stimuleren.​
Kinderen zelf oplossingen laten bedenken voor problemen en ze dit uit laten proberen.

Slide 15 - Tekstslide

3. Structuren en grenzen stellen
Structuur geeft kinderen houvast, zekerheid en veiligheid.​
Een vaste dagindeling waar je niet teveel van afwijkt.​
Regels en grenzen die vrijwel altijd gelden op de groep. Consequent en respectvol.​
Vaste plekken om te spelen met bepaald materiaal, een terugkomende opbouw bij het doen van activiteiten.
4. Praten en uitleggen​
Rekening houden met het taal-, en begripsniveau van de kinderen (niet te moeilijk, niet te makkelijk, zone van de naaste ontwikkeling)​
Er is een verschil tussen mét de kinderen praten of tégen de kinderen praten. Geef kinderen de ruimte om inbreng te hebben in de gesprekken.​
Praat over wat we die dag gaan doen op de groep, over de interesses van de kinderen, over de handelingen die je uitvoert, etc.​

Slide 16 - Tekstslide

5. Interacties tussen kinderen stimuleren:
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen en aanmoedigen, bijvoorbeeld wanneer kinderen fijn samen spelen of wanneer je hoort dat ze elkaar een compliment geven.​
Bemiddelen bij negatieve interacties tussen kinderen. De kinderen ondersteunen bij het oplossen van conflicten en hierbij de situatie en de gevoelens van de kinderen benoemen.
6. Ontwikkelingsstimulering
Activiteiten doen, de interesse wekken bij de kinderen, praten over wat kinderen interessant vinden.​
Rekening houden met het ontwikkelingstempo van het kind. Zone van de naaste ontwikkeling.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Welke kenmerken/ interactievaardigheden zie je terug in het filmpje?

Slide 19 - Open vraag

Welke tips past deze juf toe tijdens het voorlezen?

Slide 20 - Open vraag

Wat zag je aan de reacties van de kinderen?

Slide 21 - Open vraag

Wat is volgens jou het grote verschil tussen 'gewoon' voorlezen en interactief voorlezen?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 
1. Welke boeken heb je gekozen?
2. Waarom heb je voor deze boeken gekozen?
3. Bij welke ontwikkelingsfase hoort welk boek? Leg uit waarom.
4. Wat is het onderwerp van het boek? Vertel kort waar het boek over gaat.

Slide 24 - Tekstslide