Les 2 AE-13

Herhaling les 1
  • Behoeften, middelen en schaarste
  • De economische wetenschap
  • Micro- en macro economie
  • Productiefactoren
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVocational Education

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling les 1
  • Behoeften, middelen en schaarste
  • De economische wetenschap
  • Micro- en macro economie
  • Productiefactoren

Slide 1 - Tekstslide

Meten van productie
Inkomen wordt verdiend met productie

Op drie manieren het zelfde meten:
1. De objectieve methode
2. De subjectieve methode
3. De bestedingenmethode

Slide 2 - Tekstslide

De objectieve methode
Via de productiewaarde (van bedrijven en overheid)

Nationaal product (NP): Totale waarde van de productie van een land in een jaar.

Het NP kan gemeten worden door de toegevoegde waarde (TW) te berekenen. 

Slide 3 - Tekstslide

Toegevoegde
waarde van bedrijven


De waarde die in de productie aan reeds bestaande producten wordt toegevoegd. 

Slide 4 - Tekstslide

Bruto Toegevoegde waarde
f





Formule:
Bruto toegevoegde waarde= 
Verkoopwaarde (Omzet)  - Inkoopwaarde  (grondstoffen)

Slide 5 - Tekstslide

Afschrijvingen
Het verbruik van de kapitaalgoederen.

Men legt geld hiervoor opzij!

Geld zowel voor bedrijven als de overheid.

Slide 6 - Tekstslide

Netto toegevoegde waarde
Bruto  toegevoegde-  waarde
Afschrijvingen

Slide 7 - Tekstslide

De objectieve methode om de toegevoegde waarde te berekenen is:
A
omzet- alle kosten
B
omzet- productie andere bedrijven
C
loon + ambtenarensalarissen
D
Loon + huur + rente + pacht + winst

Slide 8 - Quizvraag

De Bruto toegevoegde waarde is de omzet min de
A
ingekochte goederen en diensten
B
uitbetaalde primaire inkomens

Slide 9 - Quizvraag

Toegevoegde waarde van bedrijven

Slide 10 - Tekstslide

Van een machinefabriek weten we het volgende:
aantal geproduceerde en verkochte machines: 220. De verkoopprijs per product: € 85.000,-
De benodigde grondstoffen: € 8.500.000,-
De loonkosten van het bedrijf: € 9.200.000,-.
Afschrijvingen: €5.200.000,-

De netto toegevoegde waarde van dit bedrijf was € ...... Geef de berekening

Slide 11 - Open vraag

De productiewaarde v/d overheid
 De overheid verkoopt haar producten niet zoals een bedrijf. 
Een overheid kent dus geen ‘omzet’ waarvan we allerlei inkopen kunnen afhalen.

De netto toegevoegde waarde van de overheid = som van de ambtenarensalarissen.

Slide 12 - Tekstslide

Toegevoegde waarde van de overheid

Slide 13 - Tekstslide

waaruit bestaat de netto toegevoegde waarde van de overheid?
A
De afschrijvingen
B
De ambtenarensalarissen
C
Het nationaal inkomen
D
Het nationaal product

Slide 14 - Quizvraag

Nationaal product en Nationaalinkomen
Het Nationaal Inkomen is de som van al het verdiende inkomen door de bevolking van een bepaald land in een jaar.

  • Inkomen (Y) wordt verdiend uit productie
  • Bij productie wordt productiefactoren ingezet
  • De beloning van productiefactoren vormen samen het verdiende inkomen

Slide 15 - Tekstslide

Formule: Y=l+p+r+w
NettoY= l+p+r+w= Netto TW= Netto NP
Y=NP

Slide 16 - Tekstslide