Maken opdrachten 1 t/m 4 & 6,8,9 (blz 44)
Landplant vochtige omgeving: Grote, dunne bladeren, weinig wortels. (veel fotosynthese)
Landplant droge omgeving: Kleine, dikke bladeren, veel wortels.
Gestroomlijnd: Lichaamsvorm gaat in elkaar over > snel zwemmen.
Zoolganger: Lopen op hun voetzool (zachte ondergrond)
Teengangers: Lopen op hun tenen
Topgangers/hoefgangers: Toppen van de voet zijn bedekt met hoeven. (hard, doorgrasland)
Schutkleur: Maakt een organisme onzichtbaar voor vijanden.