Homeostase en regeling

Homeostase
1 / 86
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologySecondary Education

In deze les zitten 86 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Homeostase

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Basiskennis doornemen
  • Homeostase wat is het en waarom?
  • Hormonale regulatie
  • Stukje zenuwstelsel 
  • huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke hoofdstukken
transport
transport systeem via het bloed
Anatomie & functie haarvaten
Gaswisseling
anatomie hals
Voeding en vertering
Functie en definitie glucose
Functie van spijsverteringsstelsel, lever, alvleesklier
Huid 
Inwendig/uitwendig milieu
Prikkels

Slide 3 - Tekstslide

Basiskennis
Het lichaam heeft een inwendig en een uitwendig milieu.
Het lichaam ontvangt prikkels en reageert daarop
Het lichaam gebruik glucose en zuurstof voor energie
Het lichaam transporteert stoffen via het bloed en bloedvaten systeem.

Slide 4 - Tekstslide

Definities
Bloedvaten zijn de buizen in het lichaam waar bloed doorheen loopt.
Bloed bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes (45%) en bloedplasma(55%)
Bloedplasma is water waarin verschillende belangrijke stoffen zijn opgelost

Prikkels zijn invloeden op het lichaam uit het milieu, zowel van buiten als van binnenaf

Glucose of te wel suiker is een brandstof
Zuurstof is de stof die wij inademen die nodig is voor verbranding en die samen met glucose zorgt voor energie

Slide 5 - Tekstslide

Transport
Transport in het lichaam wordt gedaan door de bloedvaten en het lymfe systeem.
Het lymfesteem is een "afval" systeem.
De bloedsomlopen zorgen voor de aanvoer van zuurstof, brand- en bouwstoffen naar alle weefsels in het lichaam.

Slide 6 - Tekstslide

Bloed
Bloed bestaat uit:
Rode bloedcellen die zuurstof vervoeren
Witte bloedcellen die een rol spelen in de bescherming van het lichaam
Bloedplaatjes die een rol spelen bij de stolling 
deze drie celtypes vormen 45% van het bloed.

Slide 7 - Tekstslide

Bloedplasma
Bloedplasma is de overige 55% van het bloed en is een vloeistof.
In deze vloeistof zitten brand-, bouw- en beschermingsstoffen opgelost en hormonen.

Slide 8 - Tekstslide

Bloedvaten
Er zijn aders en slagaders  en haarvaten
Slagaders lopen altijd van het hart naar een orgaan
Aders lopen altijd van een orgaan naar het hart.
haarvaten zijn de overgang van slagader naar ader en zijn maar één cel laag dik. Door deze cellen kunnen stoffen uitgewisseld worden.

Slide 9 - Tekstslide

Haarvat

Slide 10 - Tekstslide

inwendig en uitwendig milieu
Het uitwendige milieu van het lichaam is alles van het lichaam dat wordt blootgesteld aan de buitenlucht
Dus bijvoorbeeld de huid.

Slide 11 - Tekstslide

Welke andere organen horen bij het uitwendige milieu en waarom?

Slide 12 - Open vraag

uitwendige milieu
Andere organen die hierbij horen zijn bijvoorbeeld de 
  • Longen
  • Spijsverteringsstelsel
Omdat de cellen van deze organen worden blootgesteld aan invloeden van de buitenkant.
Bijvoorbeeld: buitenlucht en voedsel.

Slide 13 - Tekstslide

Inwendige milieu
Het inwendige milieu zijn dus alle delen van het lichaam die (normaliter) niet worden blootgesteld aan invloeden van buitenaf.
Dus: bloedvatenstelsel, spieren, organen etc.

Slide 14 - Tekstslide

In welke situatie wordt het inwendige milieu wel blootgesteld aan invloeden van buitenaf?

Slide 15 - Open vraag

Inwendig milieu
Het inwendige milieu kan wel worden blootgesteld aan invloeden van buitenaf, bijvoorbeeld door wonden.
Daarom zijn operaties waarbij het inwendige milieu aan de buitenwereld wordt blootgesteld erg gevaarlijk. Omdat het risico van infecties groter wordt. 

Slide 16 - Tekstslide

Voeding en Vertering
Het lichaam heeft vier voedingsstoffen nodig:
  • Brandstoffen
  • Reservestoffen
  • Bouwstoffen
  • Beschermingsstoffen

Slide 17 - Tekstslide

Voeding en Vertering
Voedingstoffen zijn kleine, bruikbare deeltjes uit onze voeding
Voedingstoffen worden afgebroken en opgenomen in het spijsverteringsstelsel

Slide 18 - Tekstslide

Spijsverteringsstelsel
Bestaat uit:
Mond & speeksel (glucose)
Slokdarm (transport)
Maag &maagsappen (Eiwitten)
12-vingerige darm &gal/alvleeskliersap (vetten,suikers,eiwitten)
Dunne darm (opname en reabsorptie water)
Dikke darm (opname en uitscheiding)

Slide 19 - Tekstslide

Spijsverteringsstelsel
Andere belangrijke organen bij het spijsverteringsstelsel:
  • Lever , produceert gal en vormt glycogeen
  • Galblaas, slaat gal op en vermengt het in de 12-v. darm
  • alsvleesklier, produceert alvleeskliersap en vermengt in 12-v. darm

Slide 20 - Tekstslide

Brandstoffen en reservestoffen
Brandstoffen, zoals glucose (suiker) worden vebrand door de cellen in het lichaam voor energie (in de mitochondriën).
Dit wordt gedaan samen met zuurstof. Zuurstof is onmisbaar voor verbranding (waxinelichtje met een glas)

Overtollige brandstoffen worden opgeslagen. Deze opslag kunnen we ook overnemen van dierne (vetten).

Slide 21 - Tekstslide

Bouwstoffen
Bouwstoffen , bijvoorbeeld eiwitten, worden gebruikt om nieuwe cellen te maken om dode cellen te vervangen.
Ook worden eiwitten gebruikt om enzymen en hormonen te maken.
Enzymen hebben een bepaalde functie, bijvoorbeeld vertering
Hormonen zijn communicatie stoffen, die geven dus een "boodschap" door.

Slide 22 - Tekstslide

Beschermingsstoffen
Beschermingsstoffen zijn mineralen (zouten) en vitaminen die een rol spelen bij , onder andere, het imuunsysteem.

Slide 23 - Tekstslide

Homeostase
in het inwendige milieu geldt een dynamisch evenwicht.

Evenwicht = een bepaalde balans
Dynamisch = bewegelijk

Slide 24 - Tekstslide

Dynamisch Evenwicht
Wat dit inhoudt is dat in het lichaam bepaalde waardes (glucose, zuurstof, temperatuur) 
een normaalwaarde hebben
en dat het lichaam zorgt dat de werkelijke waarde om die normaalwaarde heen schommelt.

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld
Normaalwaarde temperatuur = 37,0 graden celcius
Maar in werkelijkheid is jouw temperatuur, bijna, nooit precies 37.
Soms zit deze om 36,0 soms gaat deze naar 38,0 , maar gemiddeld is dat 37,0 graden.

Slide 26 - Tekstslide

Homeostase temp
Normaalwaarde
Werkelijke waarde

Slide 27 - Tekstslide

Homeostase
Dit zien wij bij bijna alle waarden in het lichaam in een bepaalde mate. 

Dit instand houden van het dynamische evenwicht noemen wij homeostase

Slide 28 - Tekstslide

Definities
(werkelijke) Waarde is een getal dat weergeeft in welke hoeveelheid een stof aanwezig is of hoe hoog de temperatuur is in het lichaam.
Normaalwaarde is een getal dat weergeeft hoe hoog of hoeveel iets aanwezig moet zijn in het lichaam.
Dynamisch evenwicht is de verzameling van waardes die om de normaalwaarde heen schommelen, maar gemiddeld hetzelfde blijft.
Homeostase zijn de processen in het lichaam die dit dynamisch evenwicht instand houden.

Slide 29 - Tekstslide

Latijn/grieks naar Nederlands
Dynamisch (GR:dynamo ) = beweging, verandering

Stase/statisch (GR: stasis) = stilstaan, onveranderd

Homeo (GR: homios) = gelijk

Slide 30 - Tekstslide

Regulatie
Regulatie zijn de processen van het lichaam voor homeostase.
Dit wordt gedaan door het ontvangen van een signaal (zenuwstelsel) en het ingang zetten van een proces (hormonen)

Een voorbeeld hiervan is de regulatie van bloedsuiker.

Slide 31 - Tekstslide

Regulatie
Om te kunnen reguleren zijn er Regelkringen nodig.
Regelkringen zijn processen die een bepaalde waarde reguleren, bijvoorbeeld bloedsuiker.
Regelkringen bestaan uit drie hoofdonderdelen:
  1. Sensor
  2. Controle centrum
  3. Effector

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Regelcentrum
Het Regelcentrum ontvangt signalen van een bepaalde sensor. Deze zijn dus gespecialiseerd.
Controlecentra bevinden zich vooral in het centrale zenuwstelsel (hersenen)
Het controlecentrum controleert de waarde en stuurt een signaal naar een effector om processen in gang te zetten om de waarde te verbeteren.

Slide 34 - Tekstslide

Sensor
Een sensor is een onderdeel van een regelkring.
De functie van een sensor is het waarnemen van een waarde
Het is een soort "uitkijkpost".
Wanneer deze te ver afdrijft van een normaalwaarde, zend een sensor een signaal naar het controle centrum.

Dit zijn zenuwcellen


Slide 35 - Tekstslide

Effector
Effectoren zijn spieren of klieren die dingen doen.
Effectoren zetten klieren bijvoorbeeld aan om bepaalde hormonen te produceren.

Slide 36 - Tekstslide

Receptor
De organen waar de effectoren op in spelen worden Doelwit organen genoemd.
Die organen bevatten bepaalde cellen die gevoelig zijn voor een bepaald hormoon en daardoor bepaalde processen in gang zetten.

Die cellen noemen we ook wel Receptoren

Slide 37 - Tekstslide

Doelwitcellen
Hormonen worden vespreid door het hele lichaam in het bloed.
Toch werken hormonen maar op specifieke cellen en zetten aan tot specifieke processen.
Dit komt omdat elk hormoon een bepaalde doelwit cel heeft.
Dit is de "ontvanger" van het hormoon en alleen die cel kan het proces in gang zetten.

Slide 38 - Tekstslide

Doelwitcellen
Dit komt omdat deze doelwitcellen een receptorcel.
Alleen aan de bijpassende receptorcel kunnen hormonen zich binden en daardoor processen stimuleren.

Slide 39 - Tekstslide

Definities
Regulatie een werking waardoor een bepaalde waarde of toestand wordt behouden of behaald.
Processen zijn een serie van activiteiten die verschillende middelen, informatie en communicatie nodig zijn.
Regelkringen een systeem van het krijgen van informatie, communicatie en acties waardoor een normaalwaarde wordt behouden of behaald.
Sensor/receptor een cel die een specifieke waarde meet en dit doorgeeft als signaal aan het controlecentrum. 
Controlecentrum een deel van het centrale zenuwstelsel die waardes controleert en de juiste effectoren aanzet.
Effector cellen op een spier of klier die bepaalde processen stimuleert op opdracht van het controlecentrum.

Slide 40 - Tekstslide

Bloedsuiker
De normaalwaarde van bloedsuiker zit rond de 0.1% in het lichaam.
Is dit hoger wordt dit hyperglycemie genoemd
is dit lager wordt dit hypoglycemie genoemd.

Dit is een voorbeeld van een homeostatisch proces.

Slide 41 - Tekstslide

Hoger
Wanneer iemand eet wordt de bloedsuiker hoger
Er wordt namelijk uit het voedsel glucose opgenomen.
Als het boven de normaalwaarde uitstijgt maken de eilandjes van langerhans in de alvleesklier een hormoon aan dat insuline heet. 
Door insuline zet de lever glucose om in glycogeen, wat opgeslagen kan worden. Hierdoor daalt de bloedsuiker.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

dus..
Bloedsuiker = 0.1%
Persoon eet, bloedsuiker stijgt, dit wordt waargenomen (sensor)
Het controlecentrum stuurt een signaal naar de effectoren bij de alvleesklier

De E.v.L in de alvleesklier produceren insuline.
De lever heeft hier ontvangers voor en zet glucose om in glycogeen
hierdoor daalt de hoeveelheid glucose in het bloed.

Slide 44 - Tekstslide

Te laag
Wanneer de bloedsuiker te laag wordt, door niet eten, verbruik of opslag, 
produceren de e.v.l. het hormoon glucagon.
Glucagon zet glycogeen om in glucose, wat wordt vrijgelaten in het bloed.
Hierdoor stijgt het glucose niveau in het bloed.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Definities
Lever groot orgaan in de buikholte die verschillende functies heeft bij de spijsvertering.
Alvleesklier orgaan die onder de lever zit die verschillende functies heeft bij de spijsvertering.
Eilandjes van Langerhans hormoonklieren die in de alvleesklier liggen die de hormonen Insuline en Glucagon produceren.
Glucose een bruikbare brandstof die wordt gebruikt voor het krijgen van energie, ook wel suiker genoemd. Kan niet worden opgeslagen.
Insuline een hormoon die de productie van glycogeen stimuleert in de lever. Wordt gemaakt in de E.v.L.
Glucagon een hormoon die het omzetten van glycogeen naar glucose stimuleert in de lever. Wordt gemaakt in de E.v.L.
Glycogeen een reservestof en een product die van glucose gemaakt kan worden. Kan wél worden opgeslagen en weer omgezet worden in glucose. 
Definities

Slide 47 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Alles met gluc- heeft te maken met suiker
Glucose = suiker
Glycogeen= een product van suiker
Glucagon = is een hormoon dat werkt op suiker.

Slide 48 - Tekstslide

Pathologie
Mensen met diabetes hebben dus een probleem met :
  • De aanmaak van insuline (Diabetes type 1)
  • het waarnemen van insuline (diabetes type 2)

Slide 49 - Tekstslide

Welke van de twee types diabetes hebben een probleem met de regulatie? Welke van de twee is een mechanisch probleem?

Slide 50 - Open vraag

Mensen met diabetes type 2 kunnen geen of weinig insuline waarnemen, welk gedeelte van de regelkring is dus minder functioneel?
A
Effector
B
Controlecentrum
C
Receptor
D
Norm

Slide 51 - Quizvraag

Positieve & negatieve terugkoppeling
Regulatie is onder te verdelen in 2 soorten processen:
Negatieve terugkoppeling
en 
Positieve terugkoppeling


Slide 52 - Tekstslide

Positieve terugkoppeling
Positieve terugkoppeling is wanneer het resultaat van het proces een stimulerende werking heeft op het proces zelf.

Dus de productie van een bepaald hormoon zorgt ervoor dat datzelfde hormoon meer geproduceerd wordt.

Slide 53 - Tekstslide

Negatieve terugkoppeling
Negatieve terugkoppeling is wanneer het resultaat van het proces een remmende werking heeft op het proces zelf.

Dus de productie van een bepaald hormoon zorgt ervoor dat ditzelfde hormoon minder wordt geproduceert.

Slide 54 - Tekstslide

Definities
Positief gunstig, welwillend, aanwezigheid van iets 
Negatief misgunnen, het ontbreken van iets
Stimuleren het opwekken van iets, het aansporen van iets, het vergroten van productie
Remming het tot stilstand brengen van iets, het belemmeren van iets

Slide 55 - Tekstslide

Voorbeeld
FSH en LH zijn hormonen die de geslachtsontwikkeling stimuleren.
Bij vrouwen betekend dit dat zij de groei van de eierstokken en een eicel.
Wanneer een eicel groeit, produceert het oestrogeen, een geslachtshormoon. Oestrogeen stimuleert de productie van FSH en LH waardoor er meer van dit hormoon wordt geproduceert.

Slide 56 - Tekstslide

Dus..
+FSH en LH 
Groei van Eicel en follikel zorgt voor +Oestrogeen
+ Oestrogeen zorgt voor +FSH en LH
zorgt voor groei van eicel en follikel 
zorgt voor +oestrogeen
zorgt voor +FSH en LH

Slide 57 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld van
A
Positieve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling

Slide 58 - Quizvraag

Positieve Terugkoppeling
Dit is een voorbeeld van positieve terugkoppeling omdat het resultaat van het proces (groei van eicel/follikel en productie van meer oestrogeen) zorgt voor een stimulatie van het eerdere proces (productie van FSH en LH)

Slide 59 - Tekstslide

Voorbeeld
Insuline is een hormoon dat het omzetten van glucose naar glycogeen stimuleert.
Insuline wordt geproduceert wanneer de glucosewaarde te hoog is.
Hierdoor daalt de glucose waarde waardoor er minder insuline wordt geproduceert.

Slide 60 - Tekstslide

Dus...
+glucose = + insuline
=
-glucose 
- insuline

Slide 61 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld van
A
Positieve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling

Slide 62 - Quizvraag

Negatieve terugkoppeling
Want het resultaat (verlaging van glucose) door het proces (aanmaak van insuline) remt het proces zelf. Er wordt minder insuline aangemaakt.

Dit noemen wij negatieve terugkoppeling

Slide 63 - Tekstslide

Definities
Eicel is de geslachtscel van een vrouw, speelt een rol bij voortplanting.
Eierstok is een deel van het voortplantingsstelsel van een vrouw. Speelt een rol bij de groei van eicellen.
Follikel wordt gevormd door de eicel in de eierstok.
Geslachtshormonen zijn de hormonen die rollen spelen bij de ontwikkeling van de voortplantingsorganen en processen bij mannen en vrouwen.
Follikel stimulerend hormoon (FSH) is een geslachtshormoon die de ontwikkeling van eierstokken en teelballen stimuleerd. Speelt een rol bij de menstruatie en ovulatie van de vrouw
luteïniserend hormoon (LH) is een geslachtshormoon die de ontwikkeling van eierstokken en teelballen stimuleerd. Speelt een rol bij de menstruatie en ovulatie van een vrouw.
Ovulatie is het proces van de groei van een eicel en de eisprong.
Menstruatie is het proces van het uitscheiden van de baarmoederwand en de niet gebruikte eicel. 

Slide 64 - Tekstslide

Hormonale Regulatie
Wat wij zien is dat erg veel van de regelingsprocessen gedaan wordt door hormonen.

Dit noemen wij hormonale regulatie.

Slide 65 - Tekstslide

Hormoonklieren
Hormoonklieren zijn klieren in het endocriene systeem die communicatie stoffen (hormonen) met specifieke functies afgeven aan het bloed.

Dit zijn een groep cellen die bepaalde hormonen kunnen produceren die om een haarvat heen zitten.

Slide 66 - Tekstslide

Hormoon klier en haarvat

Slide 67 - Tekstslide

Hormoonconcentratie
De hormoonconcentratie, dus de hoeveelheid hormonen in het bloed hebben bepalen de mate van het proces.
Dus: hoe meer hormonen (hogere concentratie) hoe sterker het proces werkt.
en
Hoe minder hormonen (lagere concentratie) hoe zwakker het proces werkt.

Slide 68 - Tekstslide

Hormoonwerking
De afgifte en het transport van hormonen duurt lang
Ook werken hormonen lang door
Dit maakt hormonen uitermate geschikt voor langdurige processen, zoals de groei van botten en de ontwikkeling van zenuwen en de hersenen in kinderen (TSH)
Hier gaat jaren overheen en wordt geregeld door hormonen.

Slide 69 - Tekstslide

Definities
Hormoonregulatie de regulatie van homeostase in het lichaam door middel van hormonen.
Concentratie de hoeveelheid van een stof die opgelost is in een andere stof.
Hormoonconcentratie de hoeveelheid van een bepaald hormoon die opgelost is in het bloed.
Hormoonwerking de functie van het hormoon en in welke mate dit proces aan de gang is.

Slide 70 - Tekstslide

Definities
Doelwitcel zijn cellen die horen bij een bepaald hormoon. Deze bevatten receptorcellen.
Receptorcel zijn de cellen bij een doelwitcel waaraan een hormoon zich kan hechten en waardoor processen op gang komen.
Thyroxine stimulerend hormoon (TSH) is het hormoon dat de thyrox of schildklier stimuleert tot werken.

Slide 71 - Tekstslide

Hypofyse en hypothalamus
De hypofyse is een erwt-vormige hormoonklier in de hersenen.
De hypofyse heeft meerdere functies.
De Hypothalamus zit boven de hypofyse en bepaald de hoeveelheid hormonen de hypofyse afscheidt.

Slide 72 - Tekstslide

Hypofyse & hypothalamus

Slide 73 - Tekstslide

Hypofyse
De hypofyse maakt verschillende hormonen:
  • Groeihormoon (GH)
  • Antidiuretisch hormoon (ADH)
  • Oxytocine
  • FSH & LH
  • Thyroxine stimulerend hormoon

Slide 74 - Tekstslide

Groeihormoon GH
Stimuleerd de groei en ontwikkeling van de mens tijdens de kindertijd.
Een tekort hieraan zorgt voor dwerggroei
Een te veel hieraan zorgt voor reuzegroei.

Slide 75 - Tekstslide

Antidiuretisch hormoon (ADH)
Stimuleerd de nieren om niet te veel water los te laten tijdens het maken van urine.
Anti = niet
Diurese= uitscheiden van water
Antidiuretisch = het niet uitscheiden van water

Slide 76 - Tekstslide

FSH en LH
Zijn geslachtshormonen die de ontwikkeling van geslachtsorganen stimuleerd en die een rol speelt bij de aanmaak en groei van ei- en zaadcellen.

Slide 77 - Tekstslide

Oxytocine
"het knuffelhormoon" is een zwangerschapshormoon die een belangrijke rol speelt bij de samentrekking van de baarmoeder tijdens weeën en van de melklieren tijdens melkgeven (lactatie).
Ook speelt het een belangrijke rol bij het verbinden met sociale contacten en het beleven van plezier.

Slide 78 - Tekstslide

Thyroxine stimulerend hormoon (TSH)
De thyrox ofte wel de schildklier is een hormoonklier in de nek van de mens. De schildklier speelt een belangrijke rol bij de groei en ontwikkeling van botten en het zenuwstelsel tijdens de kindertijd en bij de spijsvertering.
TSH stimuleert de schildklier om deze functies uit te voeren.

Een tekort hieraan kan bijvoorbeeld zorgen voor een slecht ontwikkeld skelet of brein, of kan zorgen voor een slechte spijsvertering.

Slide 79 - Tekstslide

positie schildklier

Slide 80 - Tekstslide

Pathologie schildklier
De schildklier werkt met het mineraal "jood".
Een tekort hieraan kan zorgen voor een aandoening die wij "struma" noemen.
Dit is een vergrootte schidklier. Hierdoor wordt de functie van de schildklier ook minder.

Slide 81 - Tekstslide

Struma

Slide 82 - Tekstslide

Doelen
  1. Leren en begrijpen van de termen (maak flashcards)
  2. Leren en begrijpen hormoonregulatie
  3. Leren van de functies van verschillende hormonen (flashcards)
  4. Begrijpen positieve/negatieve terugkoppeling

Slide 83 - Tekstslide

Voor de volgende keer:
  1. Zoek de termen: Zenuw, zintuig, centraal zenuwstelsel en perifeer zenuwstelsel alvast op.
  2. Kijk alvast de videos van Biologie met Joost over het zenuwstelsel en de hersenen op.
  3. Als je specifieke vragen heb; stuur die door.

Slide 84 - Tekstslide

Huiswerk
  1. Schrijf een samenvatting van deze les (en stuur hem door) Je mag hiervoor de filmpjes van biologie met joost en de andere info pagina's die ik stuur gebruiken.
  2. Maak flashcards van alle moelijke termen (en stuur ze door) die je in de les hebt gevonden.
  3. Schrijf specifieke onduidelijkheden over dit proces op en stuur ze door in de groepsapp.

Slide 85 - Tekstslide

Tips
Zoek de moeilijkste processen/termen op in jouw eerste taal.
Hierdoor kan het zijn dat het wat duidelijker wordt.
Maak op één pagina een spiekbriefje
Dit zorgt ervoor dat je processen, termen en andere dingen écht goed moet begrijpen om het zo kort mogelijk op te schrijven.
Schrijf de punten waar je vastloopt op en stuur ze door
dan kan ik ze in de volgende les nog een keer behandelen.

Slide 86 - Tekstslide