De brug - woordsoorten

Grammatica woordsoorten (WS)

werkwoorden
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten (WS)

werkwoorden
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:

lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......
Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Kenmerken werkwoorden
- geven een tijd aan
- geven een getal aan
- kun je doen

Werkwoorden moet je vaak vervoegen in een zin. 
ik loop, wij lopen

Slide 3 - Tekstslide


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer

Slide 4 - Quizvraag


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Pieter haalt drinken in de supermarkt.
A
Pieter
B
haalt
C
drinken
D
supermarkt

Slide 5 - Quizvraag


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een fiets gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Kleine kinderen hebben kunnen wennen op school.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 8 - Tekstslide

kenmerken zelfstandig naamwoord 
- zijn MeDiPlaDi woorden
- gevoel is ook een zn
- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden)
- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).
- Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend; het paard, een paard).

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de (bepaald)
het (bepaald)
een (onbepaald) 

Slide 10 - Tekstslide

Bepaald en onbepaald lidwoord
De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de pen en het boek weet je precies welke pen en welk boek bedoeld worden.

Bij een pen en een boek weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Maken Grammatica Woordsoorten (WS) §1 
Opdr 2 t/m 7 (blz 200)

Snel klaar?
Dan lezen in je boek of verder werken aan §3 (blz 204)
Let op! We maken alleen de opdrachten van WS (oneven §),
dus ZD slaan we nu over.

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vaak vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord, maar soms erachter

Slide 13 - Tekstslide

Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord
    
•    Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan: Dat is een spannende film. / De film is spannend.
    •    Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film.
    •    Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend – spannender – spannendst.

Slide 14 - Tekstslide

Quiz

Slide 15 - Tekstslide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 17 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 18 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 19 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 20 - Quizvraag


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 21 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 25 - Sleepvraag

Zijn er vragen/opmerkingen?

Slide 26 - Open vraag

De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 27 - Quizvraag

Aan de slag
Woordsoorten (werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord en voorzetsel)
§1 t/m 7 (vanaf blz 200) Let op! Alleen oneven § zijn WS.

Slide 28 - Tekstslide