2.3 blok les nask

Deze les
herhalen vorige
huiswerk bekijken
uitleg paragraaf 3
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Deze les
herhalen vorige
huiswerk bekijken
uitleg paragraaf 3

Slide 1 - Tekstslide

De vorige les, wat weet  je  al!
  • In huis wordt de stroom verdeeld in verschillende groepen zodat de energie per groep niet teveel is en je wel stroom blijft houden als er een beschadiging in één groep zit.
  • de groep is beveiligd met een zekering tegen overbelasting.
  • De  installatie is beveiligd met een aardlekschakelaar.
  • De spanning van de huisinstallatie is 230 V.

Slide 2 - Tekstslide

Stroomsterkte is een...
A
Grootheid
B
Eenheid

Slide 3 - Quizvraag

De stroomsterkte wordt gemeten in volt.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

In een parallelschakeling is
A
de stroomsterkte verdeeld
B
de stroomsterkte overal hetzelfde
C
de spanning overal hetzelfde
D
de spanning verdeeld

Slide 5 - Quizvraag

de eenheid van stroomsterkte is
A
Volt
B
batterij
C
ampere
D
generator

Slide 6 - Quizvraag

Welke draad in een huisinstallatie heeft een zwarte kleur?
A
Aarddraad
B
Fasedraad
C
Nuldraad
D
Schakeldraad

Slide 7 - Quizvraag

Staat er stroom op de fasedraad?
A
Ja
B
Nee
C
alleen als de schakelaar aan staat

Slide 8 - Quizvraag

Welke kleuren en functie hebben de draden.
A
Bruin: Nuldraad - O V Blauw: Aardedraad, veiligheid Groen-Geel: Fasedraad - 230 V
B
Rood: Fasedraad - 230 V Blauw: Nuldraad - O V Groen-Geel: Aardedraad, 230 V
C
Bruin: Fasedraad - 230 V Blauw: Nuldraad - O V Groen-Geel: Aardedraad, veiligheid, OV
D
Rood: Nuldraad - O V Blauw: Aardedraad, veiligheid Paars: Fasedraad - 230 V

Slide 9 - Quizvraag

Kortsluiting krijg je door
A
overbelasting
B
brand
C
direct contact tussen de fase en nuldraad
D
te kleine stromen

Slide 10 - Quizvraag

Kortsluiting of overbelasting?
A
Overbelasting
B
Kortsluiting

Slide 11 - Quizvraag

huiswerk
samenvatting
opdrachten paragraaf 2 in je groep bespreken 10 min
klassikaal nog enkele vragen?

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen (Kennen en Kunnen)
  • Je weet wat vermogen is.
  • Je kunt het vermogen uitrekenen.
  • Je kunt omrekenen van Watt naar KiloWatt en andersom
  • Je kunt het energieverbuik uitrekenen.
  • Je kunt rekenen met formules ( E = P x t en P = U x I)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Het vermogen

Het vermogen is de hoeveelheid energie die in één seconde wordt gebruikt.

Apparaten die veel energie gebruiken hebben meestal een hoog vermogen. Dit zijn vooral apparaten die warmte moeten leveren (waterkoker, föhn, kachel, kookplaat, oven ...)

Slide 15 - Tekstslide

Het vermogen

Het vermogen geven we aan met de hoofdletter P (Power) en met de eenheid Watt (W). Soms is het makkelijker om de kiloWatt te gebruiken (1 kW = 1000 W)


De energie is afhankelijk van het aantal elektronen (I) en de snelheid van de elektronen (U) die per seconde door een stroomdraad lopen.

Het verband is : Vermogen = spanning x stroomsterkte  (P = U x I)

Slide 16 - Tekstslide

Het vermogen van een apparaat wordt bepaald door twee dingen:
Welke?
A
stroomsterkte en de weerstand
B
spanning en de weerstand
C
spanning en de stroomsterkte
D
temperatuur en tijdstip

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de eenheid van het vermogen?
A
Watt
B
Volt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het symbool van het vermogen?
A
U
B
I
C
R
D
P

Slide 19 - Quizvraag

Welke formule gebruik je om het vermogen uit te rekenen?
A
P = U : I
B
P =U x I
C
R = U : I
D
R = U x I

Slide 20 - Quizvraag

Als de formule P = U x I is, kun je ook de spanning uitrekenen als je de stroomsterkte en het vermogen weet. Hoe ziet de formule er dan uit?

Slide 21 - Open vraag

Bereken het vermogen.
De spanning is 12 V en de stroomsterkte is 2 A
Noteer het antwoord in een antwoord zin!

Slide 22 - Open vraag

Reken om:
2000 W = ... kW (noteer alles achter het = teken als antwoord)

Slide 23 - Open vraag

Een koffiezetapparaat (1800 W, twee lampen (beide 14 W) een radio (20 W) en een computer (40 W) worden tegelijk gebruikt. Bereken hoeveel kiloWatt er gebruikt wordt!

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

0

Slide 26 - Video

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

maak nu vraag 42

Slide 29 - Tekstslide

0

Slide 30 - Video

Slide 31 - Tekstslide

LEREN!!

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk

Maak de opdrachten van paragraaf 3

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video