Werkwoordspelling - Les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

   

   Les 3

- De persoonsvorm in de verleden tijd

Hoe vind jij de persoonsvorm in een zin?

Alles wat in het verleden gebeurde. 

Denk aan: gisteren, zonet, vorige week, vorige maand, vorig jaar

Persoonsvormen schrijf je steeds anders als de tijd verandert.

De verleden tijd

Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

Verhuizen

1. stam+te
2. stam+de
3. Geen van beide

Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

Verloven

1. stam+te
2. stam+de
3. Geen van beide

Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

draaien

1. stam+te
2. stam+de
3. Geen van beide

Is het volgende werkwoord een D of een T woord?

verliezen

1. stam+te
2. stam+de
3. Geen van beiden

Een sterk werkwoord lijkt op een normaal werkwoord. 

In de tegenwoordige tijd moet je de stamregel toepassen.

In de verleden tijd veranderen de woorden van klank.

Bijvoorbeeld: denken - dachten / lopen - liepen / vangen - vingen

Sterke werkwoorden -  LET OP!

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

De kip [leggen] een ei.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Waarom [antwoorden] jullie niet?

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Het meisje [praten] aan één stuk door.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

De kachel [branden] de hele dag.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Wij [lachen] even naar hem.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de VT.

Het geschreeuw [klinken] heel hard.