laatste les periode 3

Planning
1. vragen over het huiswerk
2. toetsstof doorlopen + oefenen 
3. nakijken huiswerk
Veel succes!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning
1. vragen over het huiswerk
2. toetsstof doorlopen + oefenen 
3. nakijken huiswerk
Veel succes!

Slide 1 - Tekstslide

leerstof 2.2
Feiten en meningen blz. 58
Moeilijkewoordenwijzer blz. 58
Tekstverband 1 blz. 60

Slide 2 - Tekstslide

Feiten en meningen
Een feit is iets wat werkelijk zo gebeurd is.
Feiten kun je controleren.
Een mening is wat een persoon ergens van vindt.
Meningen verschillen.

Slide 3 - Tekstslide

Feiten en meningen
Hoe komt deze leerstof terug in de toets?

In de tekst staan zowel feiten als meningen. Van sommige zinnnen moet je zeggen of het om een mening gaat of om een feit.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeldvraag: Feit of mening?
Leesvaardigheid is het leukste onderdeel van het vak Nederlands.
A
feit
B
mening

Slide 5 - Quizvraag

Voorbeeldvraag: Feit of mening?
Grammatica is het moeilijkste onderdeel van het vak Nederlands.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

Voorbeeldvraag: Feit of mening?
Onze meivakantie begint op vrijdagmiddag 23 april.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quizvraag

Moeilijkewoordenwijzer
Wat doe je als je de betekenis van een woord niet kent?
1. Vraag jezelf af of de betekenis belangrijk is om de tekst te begrijpen.
2. Is het woord belangrijk? Kijk of je de betekenis kunt afleiden uit de context. Staat er bijv. een omschrijving van het woord of een synoniem?
3. Als dit niets oplevert, dan zoek je het woord op in het woordenboek.

Slide 8 - Tekstslide

Moeilijkewoordenwijzer
Hoe komt deze leerstof terug in de toets?

In de tekst komen moeilijke woorden voor. Je krijgt de vraag wat die woorden betekenen. Let hierbij op de context! Als je de betekenis al kent, controleer dan of dit woord hetzelfde betekent in deze tekst. Soms kunnen woorden verschillende betekenissen hebben in een andere context.


Slide 9 - Tekstslide

Moeilijkewoordenwijzer
Het woord school betekent iets anders in de zin:
Er zwemt een school vissen in dit meer. 
We volgen de helft van de lessen op school.

Je mag geen woordenboek gebruiken bij de toets.

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent 'promoten' in deze zin? 'In reclamefilmpjes worden daarom ook altijd beelden van fietsers getoond om de stad te promoten.
A
aanmoedigen
B
aanprijzen
C
bevorderen
D
stimuleren

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent 'het tij weten te keren' in deze zin? 'Het fietsgebruik daalt in de toekomst nog verder tenzij we het tij weten te keren.

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent rolmodel in het volgende stukje? 'Jongeren kunnen fietsen stoer gaan vinden als rolmodellen worden ingezet. Laat BN'ers en muzikanten in videoclips vaker fietsen.

Slide 13 - Open vraag

Tekstverband 1: opsommend tekstverband
noemt twee of meer tekstdelen in volgorde

signaalwoorden o.a. : 
ten eerste, ten tweede, ten derde, ook, tevens, daarnaast, vervolgens, bovendien, niet alleen ...maar ook.

Slide 14 - Tekstslide

Tekstverband 1: tijdsvolgorde
geeft aan in welke volgorde de gebeurtenissen plaatsvinden
signaalwoorden
eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, zodra, ten slotte

Slide 15 - Tekstslide

Tekstverband 1: tegenstellend
geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen
Signaalwoorden:
maar, echter, toch, evenwel, daarentegen, enerzijds...anderzijds, daar staat tegenover, integendeel

Slide 16 - Tekstslide

Tekstverband 1
Hoe komt het terug in de toets?

In de tekst staan verschillende tekstverbanden, bijvoorbeeld tussen alinea's of zinnen. 
Je moet het tekstverband kunnen benoemen. Je krijgt de tekstverbanden erbij.
Ook moet je signaalwoorden kunnen herkennen.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeldvraag Welk tekstverband herken je in deze zin: Bovendien is het belangrijk dat alle kinderen hun mentor kunnen bereiken.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
tijdsvolgorde

Slide 18 - Quizvraag

Welk opsommend signaalwoord herken je in deze zin? Bovendien is het belangrijk dat alle kinderen hun mentor kunnen bereiken.

Slide 19 - Open vraag

Welk tekstverband herken je in deze zin? Donja was op tijd vertrokken, toch kwam ze te laat.
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend

Slide 20 - Quizvraag

Aan welk signaalwoord herken je het tegenstellende tekstverband?

Slide 21 - Open vraag

Tekstopbouw blz. 100
Tekstopbouw: de volgorde van informatie in de tekst.

Twee manieren om een tekst op te bouwen:
- een driedeling: inleiding - kern - slot
- een tweedeling: inleiding - kern (nieuwsbericht)

Slide 22 - Tekstslide

Tekstopbouw
De inleiding kan verschillende functies hebben, maar er staat bijna altijd informatie in waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.

De kern is het langste deel van de tekst en behandelt het onderwerp. In de kern kun je deelonderwerpen onderscheiden.
Slot: samenvatting of conclusie (geen nieuwe informatie)

Slide 23 - Tekstslide

Tekstopbouw
Hoe komt deze leerstof terug in de toets?
Je krijgt een vraag of de tekst een twee-of een driedeling heeft.

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeldvraag: Als in de laatste alinea een nieuw deelonderwerp aan bod komt, dan is er sprake van een
A
tweedeling
B
driedeling

Slide 25 - Quizvraag

Opbouw van alinea's
Alinea's hebben meestal ook een duidelijke opbouw. Ze bestaan uit een hoofdmededeling en een uitleg of uitwerking ervan.
De zin waarin de hoofdmededeling staat, noemen we de kernzin.
De kernzin is meestal de eerste zin van de alinea, maar hij kan ook op een andere plek staan (bijv. als laatste)

Slide 26 - Tekstslide

Opbouw van alinea's
Hoe komt deze stof terug in de toets?
Je krijgt een meerkeuzevraag over hoe de alinea is opgebouwd.

Slide 27 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
Zo vind je de hoofdgedachte:
* je zoekt het onderwerp van de tekst;
* je stelt jezelf de vraag wat het belangrijkste is wat de schrijver over het onderwerp zegt. Je formuleert het antwoord in één zin.

Slide 28 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Vaak heb je aan de titel, de inleiding en/of de slotalinea genoeg om de hoofdgedachte te vinden.
* Soms is de inleiding een korte samenvatting van de tekst.
* Of: de inleiding bevat een vraag, in de slotalinea staat het antwoord.
* Of: de inleiding noemt een mening, de slotalinea geeft de conclusie.
* Of: de slotalinea vat het belangrijkste samen

Slide 29 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Hoe komt de stof terug in de toets?

Je krijgt een meerkeuzevraag:
Welk antwoord geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer?

Slide 30 - Tekstslide

Hoofd-en bijzaken
Niet alle informatie in de tekst is even belangrijk. Als je een tekst wilt samenvatten, noteer je alleen de hoofdzaken, de belangrijkste dingen die in de tekst worden gezegd.
De bijzaken, de minder belangrijke informatie laat je weg.
Bekijk per deelonderwerp wat de hoofdzaak is.
Bekijk de kernzinnen.

Slide 31 - Tekstslide

Hoofd-en bijzaken blz. 102
Hoe komt de leerstof terug in de toets?

Je krijgt een aantal zinnen uit de tekst en je moet per zin zeggen of het een hoofd-of een bijzaak is.


Slide 32 - Tekstslide

Verwijswoorden
Als een schrijver niet steeds dezelfde woorden wil gebruiken, vervangt hij ze door verwijswoorden. Bijna alle verwijswoorden verwijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd. Soms verwijst een verwijswoord naar iets wat nog moet komen.

Stel de vraag: Wie, wat, waar of welke?

Slide 33 - Tekstslide

Waar verwijst 'zij' naar in deze zin?
Op de achtergrond hoor je de omstanders gillen en die angst is niet onterecht. Een Indische varaan kan namelijk erg gevaarlijk zijn. Daarom verstopten zij zich onder de toonbank, samen met de medewerkers van de winkel.
A
Een Indische varaan
B
die angst
C
de medewerkers van de winkel
D
de omstanders

Slide 34 - Quizvraag

Waar verwijst 'Het' naar?
Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.

Slide 35 - Open vraag

Waar verwijst 'het' naar?
Als je oud meubilair kwijt wil, moet je het op straat zetten als er grof vuil wordt opgehaald.

Slide 36 - Open vraag

Verwijswoorden
Hoe komt deze leerstof terug in de toets?
Je krijgt een aantal vragen als:
Waar verwijst het onderstreepte woord naar?

Op de Classroom staat een linkje naar een extra oefening met verwijswoorden.

Slide 37 - Tekstslide

Vragen?
Je mag me komende week nog mailen als je vragen hebt. 
Doe dat niet de avond voor de toets, want dan ben je te laat begonnen met leren.

Heel veel succes en alvast een fijne vakantie!

Slide 38 - Tekstslide