Zinsdelen (t/m bwb)

Welkom bij Nederlands!
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Periode 3
grammatica, formuleren, leesvaardigheid, woordenschat 

  • prestatie 1: tussentoets grammatica en formuleren, week 9 (1e les), telt 1x mee. 
  • prestatie 2: toetsweektoets grammatica, formuleren, leesvaardigheid en woordenschat, week 12/13, telt 3x mee

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke zinsdelen
ken je nog?

Slide 5 - Woordweb

Benoem alle zinsdelen (pv, ow, wg/ng, lv, mv en bwb):

De juf heeft haar vanmorgen het slechte nieuws verteld.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
Maak een vraagzin (doe dit liever niet)
2. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
3. zoek het werkw. / naamw. gezegde
wg =  alle werkwoorden in de zin
ng = kijk naar alle ww, is er een koppelwerkwoord? -> dan is er een ng. Schrijf de werkwoorden op + het naamwoordelijk deel 
4. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + gezegde + ow
Let op: een zin met een ng, bevat NOOIT een lv
5. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + gezegde + ow + lv
Het stappenplan
6. zoek de bijwoordelijke bepaling (bwb)
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Als je de zin goed ontleed hebt, zijn alle zinsdelen die er overblijven bwb. Er kunnen dus meerdere bwb's in een zin zitten. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Noteer de PV: Tijdens de pauze had Abdel nieuwe Yeezy's gekocht.
A
Tijdens de pauze
B
Had
C
Abdel
D
Gekocht

Slide 10 - Quizvraag

Noteer het onderwerp: De nieuwe coronavariant lijkt nog veel besmettelijker te zijn.
A
De nieuwe coronavariant
B
nieuwe coronavariant
C
coronavariant
D
besmettelijk

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordelijk en naamwoordelijk  gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Als het onderwerp iets doet , dan wordt dat uitgedrukt in werkwoorden (breien, slapen, zingen). Je hebt dan te maken met een werkwoordelijk gezegde: je benoemt alle werkwoorden in de zin.

Naamwoordelijk gezegde
Als het onderwerp iets is , zit het een beetje anders. Datgene wat het onderwerp is, noemen we ook wel de eigenschap van het onderwerp (lief, rood, stout). Die eigenschap wordt  uitgedrukt in (zelfstandige of bijvoeglijke) naamwoorden, met behulp van een koppelwerkwoord. We hebben daarom in deze zinnen een naamwoordelijk gezegde.







Slide 12 - Tekstslide

werkwoordelijk en naamwoordelijk  gezegde
Koppelwerkwoorden
Er is een werkwoord nodig om de eigenschap aan het onderwerp te koppelen. We noemen dat het koppelwerkwoord. Je hebt al geleerd welke koppelwerkwoorden er bestaan. Deze zinnen hebben dus een koppelwerkwoord als belangrijkste werkwoord.

 

De koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, schijnen heten, voorkomen, lijken, dunken.

Slide 13 - Tekstslide

voorbeeld werkwoordelijk en naamwoordelijk  gezegde
Ali blijft een hele lieve jongen. -> naamwoordelijk gezegde, want het onderwerp (Ali) is iets, namelijk een hele lieve jongen. 

Ali blijft voorlopig in Amsterdam wonen. -> werkwoordelijk gezegde, het onderwerp (Ali) doet iets, namelijk in Amsterdam blijven wonen. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

2. De schilder verft de muur roze. 
1. Eliza’s telefoon is kapot gegaan. 


3. Komende zomer ga ik bergbeklimmen. 
4. Felix heeft vandaag al tien mandarijnen opgegeten. 

5. Sandra bleek vorige week sterker dan Wilco. 
wg
wg
ng
ng
ng
wg

Slide 16 - Sleepvraag

Noteer naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde: Veel landen beschouwen deze auto's als motoren.

Slide 17 - Open vraag

Noteer naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde: Jolanda's hondje is dood.

Slide 18 - Open vraag

Noteer naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde: De stiekeme meisjes hebben het hazenpad gekozen.

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Noteer lijdend voorwerp: Vita heeft een deken gebreid voor haar moeder.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Noteer meewerkend voorwerp: Voor Jolanda koopt Astrid een nieuw hondje.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Noteer de bijwoordelijke bepaling (bwb):
Gisteren at ik tijdens het tv-kijken een heel lekker vegetarisch worstenbroodje.

Slide 25 - Open vraag

stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
zoek het ow
zoek de pv
zoek de bwb
zoek het mv
zet streepjes
zoek het lv
zoek het wg/ng

Slide 26 - Sleepvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Noteer de bijvoeglijke bepaling: Mijn broertje at een heel kleine, lekkere boterham.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Noteer de ondergeschikte bijwoordelijke bepaling: Die heel kleine, lekkere boterham verdween helemaal in zijn mond.

Slide 33 - Open vraag