Leeslink herhaling strategie 4 en 6

Wat doe ik als ik het niet meer snap?

strategie 4
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Basisschool

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat doe ik als ik het niet meer snap?

strategie 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je weten?
Als je de tekst opeens niet meer begrijpt, kun je naar de verwijswoorden kijken. Een verwijswoord is een woord dat wijst naar een ander woord in de tekst.

Bijvoorbeeld: Tom leest de tekst. Hij houdt van lezen.
Hij is een verwijswoord. Hij wijst naar Tom.

Belangrijke verwijswoorden zijn:
ik mij/me mijn
jij/je/u jou/je/u jouw/je/uw
hij/zij/ze/het hem/haar/het zijn/haar
wij/we ons ons/onze
jullie jullie jullie
zij/ze hen hun

Schrijf in plaats van het verwijswoord het echte woord. Dat helpt!

Slide 2 - Tekstslide

Lees de eerste, vetgedrukte alinea.
Lees: Vroeger legden ... in mei. (regel 5). Je ziet het verwijswoord ze.
Maak een zin zonder dit verwijswoord. Vul in.

Vroeger legden _________ hun eieren in mei.
vogels

Slide 3 - Tekstslide

Waar wijst het verwijswoord ze dus naar?
A
ze = eieren
B
ze = vogels

Slide 4 - Quizvraag

In deze zin zie je ook het verwijswoord hun. Wat bedoelt de schrijver
met dit verwijswoord?

De eieren van de ...
A
natuur
B
planten
C
vogels

Slide 5 - Quizvraag

Lees de alinea Warmer weer.
Lees: Of laat ... lekker uit? (regel 9)

Je ziet het verwijswoord hem.
Waar wijst dit verwijswoord naar?
A
hem = dag
B
hem = jas
C
hem = Nederland

Slide 6 - Quizvraag

Lees: Het lijkt ... de war. (regel 10) 
Je ziet het verwijswoord het.
Waar wijst dit verwijswoord naar? Markeer het antwoord in de tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Lees: Ook zij ... de war. (regel 12)
Welk verwijswoord zie je in deze zin? Markeer het in de tekst.

Slide 8 - Tekstslide

Maak er een zin van zonder dit verwijswoord. Vul in.

Ook de _________ is dus in de war!
natuur

Slide 9 - Tekstslide

Lees de alinea Vogels.
Lees: Het vrouwtje ... april uit. (regel 19) 

Welk verwijswoord zie je in deze zin? Markeer het in de tekst.

Slide 10 - Tekstslide

Naar wie wijst dit verwijswoord?
A
april
B
jonkie
C
eten
D
vrouwtje

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin is 'zijn' een verwijswoord?
A
Deze vogel legt zijn eieren tien dagen eerder dan vroeger.
B
Want ook vliegjes zijn er steeds eerder.

Slide 12 - Quizvraag

Terugkijken:
Begrijp je de tekst niet meer? Ga dan op zoek naar de verwijswoorden.
Kijk waar ze bij horen.

In regel 9 lees je twee keer het verwijswoord je.
Naar wie wijst je? 
je = ________________
ik / de lezer van deze tekst

Slide 13 - Tekstslide

Welk plaatje past bij de tekst?
strategie 6

Slide 14 - Tekstslide

Wat moet je weten?
Tijdens het lezen maak je plaatjes in je hoofd. Je weet al dat er speciale woorden zijn die je helpen bij het maken van die plaatjes. Zulke woorden zijn slimme hulpjes voor je hersenen.

Een tekst kan gaan over een probleem en een oplossing.
Een probleem: iets wat niet goed is.
Een oplossing: iets waardoor het weer goed komt.

Je herkent een probleem en een oplossing aan speciale woorden.
• probleem: lastig, moeilijk, vervelend, onduidelijk, oneerlijk, naar
• oplossing: idee, proberen, helpen, plan, manier, methode

Herken je het probleem en de oplossing in een tekst? Dan zie je hoe de
tekst in elkaar zit. Je snapt de opbouw.

Slide 15 - Tekstslide

Lees de eerste, vetgedrukte alinea.

In welke zin lees je over een probleem? Markeer de zin in de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Aan welk woord herkende je het probleem?
naar

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het probleem in deze alinea? Vul het links in het schema in.
Probleem

Oplossing

Oplossing
natte kleren plakken aan je lijf
regenjas
aantrekken
binnen blijven
Lees: Wat dan ... regenjas aantrekken. (regel 5 en 6)
  
In deze zin staat een oplossing voor het probleem. Vul in.
Welke oplossing kan je nog meer vinden in de alinea? Vul in.

Slide 18 - Tekstslide

Lees de alinea Twee lagen.
In regel 14 lees je het woord naar. Is naar hier een speciaal woord waaraan je een probleem herkent?
Hand omlaag: ja
Hand omhoog: nee

Slide 19 - Tekstslide

Lees de alinea Gaatjes.
In deze alinea gaat het over een probleem en oplossing. Aan welke woorden zie je dat? 
Markeer de woorden in de tekst.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het probleem en wat is de oplossing? Vul het schema in.
Probleem

Oplossing

Naald maakt
Naden met speciale
kleine gaatjes in regenjas
tape dichtplakken

Slide 21 - Tekstslide

Terugkijken
Herken je het probleem en de oplossing in een tekst? Dan zie je hoe de tekst in elkaar zit.

Bij het eerste schema heb je twee oplossingen ingevuld. Welke oplossing kies jij?
  1. Bij natte kleren een regenjas aantrekken.
  2. Bij natte kleren binnen blijven.

Slide 22 - Tekstslide