2.3 - Massa en volume

2.3: Massa en volume
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.3: Massa en volume

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Herhaling 1.2     
Uitleg paragraaf 1.3       
Zelfstandig werken        
Afsluiting/Vragen 1.3

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling 2.2     
2.2 Zuivere stoffen en mengsels

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen van paragraaf 2.3
• Je kunt de massa van een hoeveelheid stof bepalen. 
• Je kunt het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen. 
• Je kunt de eenheden liter (= dm3) en m3 gebruiken. 
• Je kunt het volume van een rechthoekig voorwerp en een voorwerp met een onregelmatige vorm berekenen.

Slide 4 - Tekstslide

Introductie 
Het gebeurt regelmatig dat je een bepaalde hoeveelheid van een stof nodig hebt: niet meer, niet minder. In recepten staat bijvoorbeeld aangegeven hoeveel je van elk ingrediënt moet gebruiken (figuur hiernaast). En bij medicijnen is het heel belangrijk dat ze de juiste hoeveelheid werkzame stof bevatten.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Een hoeveelheid stof afmeten
Er zijn verschillende manieren om stoffen af te meten. Voor vaste stoffen, zoals meel en suiker, is een weegschaal handig. Vloeistoffen, zoals water en melk, worden vaak afgemeten met een maatbeker. Bij het vak natuur- en scheikunde worden vergelijkbare meetinstrumenten gebruikt.
 

Slide 7 - Tekstslide

Massa
Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of een hoeveelheid stof bepalen. Voorwerpen met een grote massa zijn zwaar, voorwerpen met een kleine massa zijn licht. Je meet de massa in gram (g) of in kilogram (kg).
1 kg = 1000 g
In het dagelijks leven gebruik je vaak de woorden ‘gewicht’ en ‘massa’ door elkaar. In de natuur- en scheikunde ga je nog leren dat gewicht iets anders is dan massa. Maar voor nu is het voldoende als je onthoudt dat de massa van een voorwerp wordt uitgedrukt in kilogram.

Slide 8 - Tekstslide

Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of een hoeveelheid stof bepalen. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Het volume van vloeistoffen
Met een maatcilinder kun je het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen. Het volume is de ruimte die de vloeistof inneemt. In figuur hiernaast sheet zie je hoe je een maatcilinder moet aflezen. Je meet het volume in liter (L) of milliliter (mL).
1 L = 1000 mL

Slide 12 - Tekstslide

Het volume van vloeistoffen
  • De eenheid liter wordt alleen voor vloeistoffen gebruikt. In andere gevallen gebruik je dm3. Toch betekenen liter en dm3 precies hetzelfde: 
  • 1 liter is hetzelfde als 1 dm3: de ruimte die wordt ingenomen door een kubus met ribben van 1 dm. 
  • 1 milliliter is hetzelfde als 1 cm3: de ruimte die wordt ingenomen door een kubus met ribben van 1 cm (figuur volgende sheet). Een ribbe is de lengte van de onderkant tot de bovenkant van de kubus (gemeten in een verticale lijn).

Slide 13 - Tekstslide

1 milliliter is hetzelfde als 1 cm3

Slide 14 - Tekstslide

Rechthoekig voorwerp 
Voorwerpen nemen ruimte in. Anders gezegd: ze hebben een bepaald volume. 
 Van rechthoekige voorwerpen kun je het volume berekenen. Dat doe je als volgt: 
1 Meet de lengte van drie verschillende zijden. 
2 Gebruik de formule om het volume te berekenen: 
 volume = lengte × breedte × hoogte 
 Je kunt deze formule ook in letters opschrijven: 
 V = l ∙ b ∙ h 
 3 Als je de afmetingen (l, b, h) invult in centimeters (cm), bereken je het volume in kubieke centimeter (cm3). Als je de afmetingen invult in decimeters (dm), bereken je het volume in kubieke decimeter (dm3).

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 1
Bereken het volume van het rechthoekige voorwerp in figuur 5. 
gegevens:  
l = 5,0 cm 
b = 3,0 cm 
h = 4,0 cm 
gevraagd: V 
uitwerking:  
V = l ∙ b ∙ h 
V = 5,0 × 3,0 × 4,0 
V = 60 cm3

Slide 16 - Tekstslide

Onderdompelmethode
Het volume van onregelmatig gevormde voorwerpen kun je niet berekenen. Maar je kunt het wel bepalen met de onderdompelmethode.
 1 Vul een maatcilinder tot een bepaalde hoogte met water. 
2 Lees de stand van het water af. Dit noem je de beginstand
3 Laat het voorwerp voorzichtig in het water zakken. Het voorwerp moet helemaal onder water komen. 
4 Lees opnieuw de stand van het water af. Dit noem je de eindstand
5 Reken uit: eindstand − beginstand. Dit is het volume van het voorwerp.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 2
Bepaal het volume van de steen in figuur hiernaast
gegevens:  
beginstand = 52 cm3 
eindstand = 78 cm3 
gevraagd: het volume 
uitwerking: 
volume = eindstand – beginstand 
volume = 78 cm3 – 52cm3 = 26 cm3

Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 2.3 en maak de opdrachten in jouw boek
Hoe: helemaal stil!
Hulp: Geen   
Tijd:  ???? minuten lang   
Huiswerk: opdrachten 1 tm 17 van paragraaf 2.3 & Test jezelf  
Klaar?: ga bezig met paragraaf 2.4 ! 
timer
20:00

Slide 19 - Tekstslide

Kies steeds het juiste woord.
Je meet massa in...……..
A
gram
B
milliliter
C
kilogram
D
liter

Slide 20 - Quizvraag

Reken om.
300 g= ………..kg

Slide 21 - Open vraag

Reken om.
1,5 kg= ………..g

Slide 22 - Open vraag

Kies het juiste woord. Met een
weegschaal / maatcilinder
kun je de massa van een voorwerp bepalen.

Slide 23 - Open vraag

Reken om.
850 g= ………..kg

Slide 24 - Open vraag

Reken om.
0,75 kg= ………..g

Slide 25 - Open vraag

Reken om.
350 ml= ………..l

Slide 26 - Open vraag

Reken om.
0,7 l= ………..ml

Slide 27 - Open vraag

Je hebt vier verpakkingen met sap voor je staan. Op de verpakking staat het volume aangegeven. 
Sorteer van groot naar klein. 
750 ml
0,8 l
6 l
1100 ml

Slide 28 - Sleepvraag

Reken om.
800 ml = ……….. l

Slide 29 - Open vraag

Reken om.
1,4 l= ………..ml

Slide 30 - Open vraag

1 dm3 is hetzelfde als:
A
1 milliliter
B
1 kilogram
C
1 liter
D
1 miligram

Slide 31 - Quizvraag

Je neemt soep mee in een plastic doos. Je hebt een doos met een volume van 1500 cm3 die tot de rand gevuld kan worden.
Hoeveel liter soep kun je meenemen?

Slide 32 - Open vraag

Je hebt een aquarium dat tot aan de rand gevuld moet worden met water. Het aquarium heeft een volume van 200 dm3. Er zit nog 100 liter water in het aquarium.
Hoeveel liter water moet je bijvullen?

Slide 33 - Open vraag

In de figuur zie je het doosje van een lamp. Bereken het volume van het doosje.
volume = ………………...cm3

Slide 34 - Open vraag

In de figuur zie je het doosje van een lamp. Bereken het volume van het doosje.
volume = ………………...cm3

Slide 35 - Open vraag

Hieronder staan de vijf stappen die je moet zetten om het volume van een onregelmatig voorwerp te bepalen met de onderdompelmethode. 
Geef met de cijfer de stappen in de juiste volgorde.
Vul een maatcilinder tot een bepaalde hoogte met water.
Reken uit: eindstand – beginstand. Dit is het volume van het voorwerp.
Lees opnieuw de stand van het water af. Dit is de eindstand.
Lees de stand van het water af. Dit is de beginstand.
Laat het voorwerp in het water zakken. Het voorwerp moet helemaal onder water zijn.
1
2
3
3
3

Slide 36 - Sleepvraag

n de figuur zie je een groot blok opgebouwd uit kleinere blokjes.
Bereken het volume van het grote blok.
volume = cm3

Slide 37 - Open vraag

Bepaal het volume van de steen in de figuur.

Slide 38 - Open vraag

Afsluiting
• Je kunt de massa van een hoeveelheid stof bepalen. 
• Je kunt het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen. 
• Je kunt de eenheden liter (= dm3) en m3 gebruiken. 
• Je kunt het volume van een rechthoekig voorwerp en een voorwerp met een onregelmatige vorm berekenen.

Slide 39 - Tekstslide