MAVO 3 (2)

2e stunde Programm
  • Nakijken opdracht 20 en 21
  • Herhalen Vraagwoorden
  • Kurzfilm Ruby
  • Quizlet quiz
  • Huiswerk
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2e stunde Programm
  • Nakijken opdracht 20 en 21
  • Herhalen Vraagwoorden
  • Kurzfilm Ruby
  • Quizlet quiz
  • Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

vraagwoorden.
1………heißt du?
2. ……………………..ist deine Adresse?
3………… alt bist du?
4. …………….bist du? Ich bin Michelle.
5. ……………kommst du?

Slide 2 - Tekstslide

Kurzfilm RUBY

  • 1. Hoe voelt Ruby zich in de klas?
  • 2. Wat moet Ruby doen voor een jongen?
  • 3. Wat wordt er bedoeld met “eine Tür, worauf steht ‘Betreten verboten’”?
  • 4. Wat doet Ruby met de mobieltjes en hoe krijgt ze dat voor elkaar?
  • 5. Wat zijn de gevolgen hiervan?
  • 6. Hoe voelt Ruby zich over haar gedrag?

Slide 3 - Tekstslide

Quizlet quiz

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Maak zelf 10 duitse zinnen met in elke zin een ander vraagwoord.

Je mag de vraagwoorden van de stencil gebruiken. Je maakt wel nieuwe zinnen!

Slide 5 - Tekstslide

Rückblick

Was haben wir letzte Woche gemacht

  • Aufgaben Haben / Sein (OT + VT)
  • Aufgaben voltooid deelwoord (+ uitzonderingen)

Slide 6 - Tekstslide

Rückblick
Wat kennen jullie al (jaar 2):

  •  Persoonlijk voornaamwoord (H1)
  •  Haben/sein tegenwoordige tijd vervoegen (H2)
  •  Geslacht zelfstandige naamwoorden (H3)
  •  Werkwoorden vervoegen tegenwoordige tijd + voltooid deelwoord (H4).
  •  De uitgang van ein- en kein- (H5)
  •  Werkwoord vervoegen stam -d-t + bezittelijk voornaamwoord (H6 en H7)

Slide 7 - Tekstslide

Die Lernziele
  • Grammatica: Deze week herhalen 3 onderdelen
  • persoonlijk voornaamwoord 

  • Ik ken het geslacht van het zelfstandig naamwoord (der, die,das)
  • Ik kan de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen (fe-esttenten).

Slide 8 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Wie?

Ik=
jij=
...
....

Slide 9 - Tekstslide

geslacht zelfstandig naamwoord
Vul het juiste lidwoord in. (der, die of das)
1. De/het .......Lehrer heißt Hein.
2. De/het ........Tante ist 43 Jahre alt.
3. De/het Wie heißt………………….Kind eigentlich?
4. De/het Wo ist……. Fußball (m)?

Slide 10 - Tekstslide

geslacht zelfstandig naamwoord
Der:

Die:

Das:

Slide 11 - Tekstslide

geslacht zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

vervoegen regelmatige werkwoorden
Spielen                            stam.       Spiel

ik speel                                             Ich spiele

Slide 13 - Tekstslide

vervoegen regelmatige werkwoorden
Spielen                            stam.       Spiel

ik speel                                             Ich spiele

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoord vervoegen stam -d-t 
wat veranderd er?
ww: reden

Slide 15 - Tekstslide

vervoegen regelmatige we
Spielen                            stam.       Spiel

ik speel                                             Ich spiele

Slide 16 - Tekstslide

Instruktion: Aufgabenblatt
  • Was?                                             Das Aufgabenblatt
  • Wie?                                              Selbständig
  • Hilfe?                                            nach 5 minuten
  • Zeit?                                             15 minuten
  • Fertig?                                         Aufgabe 23 und 24
  • Dann fertig?                             Aufgaben zusammen korrigieren

Slide 17 - Tekstslide

Die Lernziele kontrollieren

Slide 18 - Tekstslide

Die Lernziele kontrollieren

Slide 19 - Tekstslide

Wat is juist?
Mein Vater _______ in einem Restaurant.
A
arbeit
B
arbeite
C
arbeitet
D
arbeiten

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist?
Ich ___________ in der Provinz Groningen.
A
wohn
B
wohne
C
wohnst
D
wohnen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is juist?
Der Polizist _____________ den Dieb.
A
verhafte
B
verhaftet
C
verhaften

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist?
Ich habe mit meiner Freundin __________.
A
getelefoniert
B
telefoniert

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist?
Der Lehrer hat lange ___________.
A
gearbeitet
B
gearbeit
C
gearbeiten

Slide 24 - Quizvraag

Wat is juist?
Ich habe das Hotel für zwei Nächte ___________.
A
gebucht
B
gebuchet

Slide 25 - Quizvraag

Das war es für heute..
Dat was het voor vandaag...


Bis Morgen! Tot morgen!

Slide 26 - Tekstslide

ik = ich
jij = du
hij = er
zij = sie
het = es
wij = wir
jullie = ihr
zij = sie
u = Sie

Slide 27 - Tekstslide