Klas 1 - ch2 - herhaling ww -er + ontkenning

• Frans
• Middelbare school
• vmbo k, t, mavo
• Leerjaar 1

BONJOUR

HERHALINGSLES

• ontkenning
• werkwoorden -er

Leerdoel

Aan het einde van deze les heb ik de ontkenning en de werkwoorden op -er opgefrist

De ontkenningen

Uitleg + oefenen 

Hoe maak je een zin ontkennend?

1. Je zoekt de pv op in de zin

2. Je zet ne of n' vóór de pv

3. Je zet pas achter de pv

Een paar voorbeelden

Je suis grand (Ik ben groot)

Persoonsvorm = suis (ben)

Je ne suis pas grand (Ik ben niet groot)

ne ... pas

Monique parle beaucoup (Monique praat veel)

Persoonsvorm = parle (praat)

Monique ne parle pas beaucoup (Monique praat niet veel)

Soms is het n'....pas

Patrick est français (Patrick is Frans)

Persoonsvorm = est (is)

Patrick n'est pas français (Patrick is niet Frans)

(Let op: hier n' vóór de pv omdat de pv met een klinker begint)

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Paul parle français

1. Paul
2. français
3. parle

Maak de zin ontkennend:
Paul parle français
(met: ne.... pas)

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Je mange le spagetti

1. le spagetti
2. Je
3. mange

Maak de zin ontkennend:
Je mange le spagetti
(met: ne.... pas)

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Paula aime le coca.

1. Paula
2. aime
3. le coca

Maak de zin ontkennend:
Paula aime le coca
(met: n'.... pas)

De werkwoorden op -er

herhalen + oefenen 

WERKWOORDEN OP -ER

Er zijn steeds twee stappen (regels):

1. Maak de stam van het werkwoord = dit doe je door 'er' van hele werkwoord af te halen.

2. Voeg de juiste uitgang toe aan de stam:

-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent

Je parle, tu parles, il parle, nous parlons, vous parlez, ils parlent

Het regelmatige werkwoord op -er

Wat betekent:
aimer
adorer
détester

Welke werkwoorden op -er kennen jullie nog? (je mag spieken in je boek)

Zet in de goede vorm:
Je (détester)

1. détestes
2. déteste
3. détestez
4. détestent

Zet in de goede vorm:
nous (trouver) ____________

1. trouvez
2. trouvons
3. trouves
4. trouvent

Zet in de goede vorm:
ils (aimer) ____________

1. aimes
2. aimons
3. aiment
4. aimez

Zet in de goede vorm:
vous (manger) ____________

1. mange
2. manges
3. mangeons
4. mangez

Zet in de goede vorm:
Ils (parler)

1. parle
2. parlent
3. parlons
4. parlez

Zet in de goede vorm:
tu (regarder) ____________

1. regarde
2. regardes
3. regardons
4. regardent

Vertaal: jullie geven
(hele werkwoord = donner)

Vertaal:
(danser) hij danst

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Kun je nu de werkwoorden op -er vervoegen?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

Pas op! Wat zie je?

Je trouve (= ik vind)

J'aime (= ik houd van)

J'écoute (= ik luister)

Als een werkwoord met een klinker begint, verandert Je in j'