H6 Wiskunde Breuken, Procenten en verhoudingen

6.2 Procenten en Verhoudingen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenSpeciaal OnderwijsLeerroute 6

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

6.2 Procenten en Verhoudingen

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je
er nog van?

Slide 2 - Woordweb

Breuken en decimale getallen

Slide 3 - Tekstslide

Welke breuk hoort bij 0,1?
A
1/2
B
1/4
C
1/5
D
1/10

Slide 4 - Quizvraag

Welke breuk hoort bij 0,25
A
1/2
B
1/25
C
25/100
D
4/100

Slide 5 - Quizvraag

Welke breuk hoort bij 0,06?
A
2/100
B
6/100
C
16/100
D
20/100

Slide 6 - Quizvraag

Welk decimaal hoort bij 1/5?
A
0,2
B
0,4
C
0,6
D
0,8

Slide 7 - Quizvraag

Welk decimaal hoort bij 4/5?
A
0,2
B
0,4
C
0,6
D
0,8

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:
>
=

Slide 9 - Tekstslide

2/5 .... 0,8
A
<
B
>
C
=

Slide 10 - Quizvraag

1/4 ... 0,25
A
<
B
>
C
=

Slide 11 - Quizvraag

0,31 ... 3/10
A
<
B
>
C
=

Slide 12 - Quizvraag

0,55 ... 6/10
A
<
B
>
C
=

Slide 13 - Quizvraag

6.4 Breuken en Procenten

Slide 14 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Breuken

Als je een breuk vermenigvuldigt of deelt,
dan doe je bij de teller en de noemer hetzelfde.

1/2 x 2 = 2/4
50/200 : 2 = 25/100


Slide 15 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Decimale getallen

Decimale getallen zijn getallen met een komma.

De getallen links van de komma zijn de hele getallen.

De getallen rechts van de komma zijn decimale getallen.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan breuken omzetten naar honderdsten.

Slide 18 - Tekstslide

Gebroken getallen
Breuken en decimale getallen zijn gebroken getallen.

Een tiende: 
1/10 = 1: 10 = 0,1 

Een honderdste:
1/100 = 1 : 100 = 0,01


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

1 hele taart =
A
10 %
B
25 %
C
50 %
D
100 %

Slide 21 - Quizvraag

1/4 deel =
A
10 %
B
25 %
C
50 %
D
100 %

Slide 22 - Quizvraag

2/5 deel =
A
20 %
B
40 %
C
60 %
D
80 %

Slide 23 - Quizvraag

9/20 deel =
A
5 %
B
18 %
C
45 %
D
90 %

Slide 24 - Quizvraag

4 1/5 % van € 100,- =
A
€ 4,20
B
€ 4,05
C
€ 4,50
D
€ 4,15

Slide 25 - Quizvraag

Ik snij een taart in 10 punten.
er blijven 3 punten over.
Hoeveel procent blijft over?

Slide 26 - Open vraag

Ik snij een taart in 8 punten.
Er blijven 2 punten over.
Hoeveel procent blijft er over?

Slide 27 - Open vraag

Johan geeft 1/4 deel van zijn zakgeld uit aan telefoonkosten.
Hoeveel procent van zijn zakgeld houdt hij over?

Slide 28 - Open vraag

Boris kreeg € 200,- voor zijn verjaardag. 50% geeft hij uit aan Lego. Van de rest gebruikt hij 20% bij de Mc Donald's. Hoeveel heeft hij over?

Slide 29 - Open vraag

In Lage Mierde kost een appelflap € 1,- In Hilvarenbeek is een appelflap 25% duurder. Hoeveel kost een appelflap in Hilvarenbeek?
A
€ 1,00
B
€ 1,10
C
€ 1,25
D
€ 2,50

Slide 30 - Quizvraag

Een doos Lego kost € 40,-
In de kortingsweken kost de doos € 35,-
Hoeveel % korting krijg je?
A
5 %
B
75 %
C
10 %
D
12,50 %

Slide 31 - Quizvraag

Aan de slag
We maken H6.4 samen: 
blz 68  som 52 / 53 / 54 

Je maakt zelf blz. 69 t/m 71 opg.  55 t/m 59 
Ben je klaar? Ga verder met H6.5 Rekenen met procenten
blz. 71 opg. 60 t/m 70  




Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 15
Klopt dit? Zo ja/nee, waarom wel/niet?
1/8 = 125/1000 

Schrijf als decimaal getal:
3/8 =
5/8 =
7/8 =

Slide 33 - Tekstslide