9.1 Hh zinsdelen, onderwerp en pv (theorie + quiz)

WAT WE VANDAAG GAAN DOEN
1.   Leerdoelen 
2.  Herhaling van zinsdelen
3.  Ophaalquiz over zinsdelen, onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

WAT WE VANDAAG GAAN DOEN
1.   Leerdoelen 
2.  Herhaling van zinsdelen
3.  Ophaalquiz over zinsdelen, onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde


Slide 1 - Tekstslide

1. LEERDOELEN
1. Je weet dat er twee manieren zijn om een zin te ontleden. 
2. Je weet waar en waarom je zinsdelen moet plaatsen.
3. Je weet het onderwerp van een zin te vinden.
4. Je weet de persoonsvorm van een zin te vinden en het werkwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Tekstslide

* BELANGRIJK *
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden. 

Ten eerste de taalkundige manier, waarbij je losse woorden benoemt. 

  • Het zelfstandig naamwoord (boek, vis, fiets, auto, meisje)
  • Het lidwoord (de, het, een)
  • Het bijwoord (gisteren, buiten)
  • Het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, hij/zij/het/u/men, wij, jullie, zij)
  • Het bijvoeglijk voornaamwoord (groene, leuke, mooie)
  • Het voorzetsel/kastwoord (in, naast, op, onder, bij)
  • enz. enz. 





Slide 3 - Tekstslide

* BELANGRIJK *
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden. 

Ten tweede de redekundige manier, waarbij je zinsdelen benoemt. 
Het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde (en het lijdend voorwerp, de bijwoordelijke bepaling, het meewerkend voorwerp, enz.). 

→ Hiervoor moet je die zinsdelen weten te vinden. Een onderwerp kan namelijk uit meer dan één woord bestaan! En een werkwoordelijk gezegde ook! 
En wat is het hele werkwoord van de persoonsvorm? Is dat een scheidbaar werkwoord? Zeg daarom altijd het hele werkwoord (in je hoofd).


Slide 4 - Tekstslide

2. ZINSDELEN
De zinsdelen van de zin 'De hond van de buren heeft mijn koekje gekregen', vind je als volgt:  
   
1. Zet de zin in een andere tijd. Dat wat verandert, is een werkwoord/de pv.
2. Zet streepjes (in je hoofd) meteen voor en na de persoonsvorm (pv). 
3. Je laat nu de persoonsvorm op dezelfde plek staan. 
    a) Dat wat ervóór staat, is al een zinsdeel. Die krijg je gratis.  
    b) Wat kan er nog meer vóór? Dat is dan ook een zinsdeel. 

Let op: het moeten nog wel goede Nederlandse zinnen zijn! Dat hoor je vanzelf. 

    

Slide 5 - Tekstslide

3. OPHAALQUIZ 
... over zinsdelen, het onderwerp, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde.

Op de volgende slide begint de quiz (met veel quizvragen), dus pak je laptop erbij en log in. 

Slide 6 - Tekstslide

Is onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

Mbo'ers | eten | geen | groente.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

'Jennifer denkt.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

'Yasmin rijdt bij een manege.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

'Alle paarden staan in de stal.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'De fiets van Maud stond in de fietsenstalling van de NS.'
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'Thuis heeft iedereen een eigen laptop.'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

'Marije maakte een PowerPoint-presentatie.'
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. Daarom staat de persoonsvorm in het enkelvoud als het onderwerp in het enkelvoud staat. 

In de Nederlandse taal heb je in elke zin in elk geval een onderwerp en een persoonsvorm. 

Wie weet de kortst mogelijke zin nog? 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Danique wandelt de Avondvierdaagse'.
A
Danique
B
er is geen persoonsvorm
C
wandelt
D
de Avondvierdaagse

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom loopt Jaimy-Lee graag?'
A
waarom
B
loopt
C
Jaimy-Lee
D
er is geen persoonsvorm

Slide 16 - Quizvraag

ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  

Kijk maar: 'De hond van de buren | krijgt | mijn koekje.' 

►Wat is de persoonsvorm? 

Stel de vraag 'wie of wat' aan de persoonsvorm
Het antwoord is het onderwerp. 


Slide 17 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Het is heel koud buiten.'

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De wind blies het weg.'

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'In de keuken heeft de kok een stoofpot gemaakt.'

Slide 20 - Open vraag

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden in de zin. 

Kijk naar deze zin: 'Hij heeft zijn nieuwe huis geprobeerd te schilderen.

Hoe kom je er nu achter hoeveel werkwoorden er in de zin staan?
1. je maakt eerst zinsdelen van de zin.
Hij heeft zijn nieuwe huis geprobeerd te schilderen.
2. vervolgens benoem je het zinsdeel 'persoonsvorm' en het zinsdeel 'onderwerp'. 

Zie je nu nog meer werkwoorden in die zin, in welke vorm dan ook? 


Slide 21 - Tekstslide

In een zin met meer dan één werkwoord is de persoonsvorm altijd onderdeel van het:
A
werkwoordelijk gezegde
B
werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Met groene verf probeerde meneer Vogels het vogelhuisje te schilderen.'

Slide 23 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 24 - Open vraag

ZELFSTANDIGE NAAMWOORD
... horen bij die andere manier van ontleden, de taalkundig. Hierbij benoem je telkens één los woord. 

Een zelfstandige naamwoord heeft drie kenmerken:

  1. er kan een lidwoord voor (de, het, een)
  2. je kunt het verkleinen
  3. je kunt het vermeerderen

(Misschien heb je het geleerd met 'mensen, dingen, dieren of planten)

Slide 25 - Tekstslide

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'bovendien'
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'formulier'
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'gebruikelijk'
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'ontmoeting'
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'snelheid'
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
'Henk heeft een echt goede muzieksmaak, vind ik.'

Slide 31 - Open vraag

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
verbouwing
B
motor
C
NS
D
geweldig

Slide 32 - Quizvraag

Wat is niet waar over het zelfstandig naamwoord?
A
het heeft een verkleinwoord
B
het heeft een enkelvoud en een meervoud
C
het kan van tijd veranderen
D
er kan een lidwoord voor

Slide 33 - Quizvraag

EINDE VAN DEZE LES
Het komende lesuur mag je kiezen: wil je een nulmeting of een herhaling van de zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde, middels een Kahoot. 

Slide 34 - Tekstslide