9.0 Hh zinsdelen, onderwerp en pv (theorie + quiz)

WAT WE VANDAAG GAAN DOEN
1.  Herhaling van zinsdelen

2.  Ophaalquiz over zinsdelen, onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het zelfstandig naamwoord


1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

WAT WE VANDAAG GAAN DOEN
1.  Herhaling van zinsdelen

2.  Ophaalquiz over zinsdelen, onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het zelfstandig naamwoord


Slide 1 - Tekstslide

LEERDOELEN
1. Je weet waar je zinsdelen plaatst in een zin
2. Je weet waarom je zinsdelen moet plaatsen
3. Je weet het onderwerp van een zin te vinden 
4. Je weet de persoonsvorm van een zin te vinden

Waarom moet je dit weten?

Slide 2 - Tekstslide

1. ZINSDELEN
Je zet streepjes meteen vóór en meteen na de persoonsvorm. Daar begin je altijd mee. 

Elk streepje markeert een woord of woordgroep die vóór de persoonsvorm kan staan. Het resultaat is telkens een goede Nederlandse zin.  



Slide 3 - Tekstslide

De zinsdelen van de zin 'Bij mijn buren hebben ze een nieuwe hond', zijn: 
Bij mijn buren | hebben | ze | een nieuwe hond.

... want dit zijn ook allemaal goede zinnen in het Nederlands:
- Ze | hebben | bij mijn buren | een nieuwe hond.
- Een nieuwe hond | hebben | ze | bij mijn buren.

Slide 4 - Tekstslide

2. OPHAALQUIZ 
... over zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en zelfstandig naamwoord.

Op de volgende slide begint de quiz (met veel quizvragen), dus pak je laptop erbij en log in. 

Slide 5 - Tekstslide

Is de onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'De jonge held | kreeg | een onderscheiding.'
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Is onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'Koala's | eten | geen | vlees.'
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

'Henk schrijft.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

'Henk voetbalt op het veld.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

'De mooie vogel vliegt in de lucht.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'De fiets van Henk stond in de schuur van mijn ouders.'
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'Thuis heeft iedereen een eigen computer.'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Om half drie | gaat | Henk | trainen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

'Henk maakte een PowerPoint-presentatie.'
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Op het ruiterpad | is | Henk | gevallen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. Daarom staat de persoonsvorm in het enkelvoud als het onderwerp in het enkelvoud staat. 

In de Nederlandse taal heb je in elke zin in elk geval een onderwerp en een persoonsvorm. 

De kortst mogelijke zin? 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is waar over de persoonsvorm?
A
het is altijd een werkwoord
B
het is altijd enkelvoud
C
het is altijd meervoud
D
het is altijd een zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom wandelt Henk de avondvierdaagse?'
A
waarom
B
er is geen persoonsvorm
C
wandelt
D
Henk

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Henk, houd eens je mond.'
A
Henk
B
er is geen persoonsvorm
C
houd
D
je mond

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
waarom
B
hij
C
wandelt
D
er is geen persoonsvorm

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'De wind blies het bootje weg.'

Slide 21 - Open vraag

ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  

In wezen kan je alle onderwerpen samenvatten tot ik / jij / hij / zij / het / u / men / wij / jullie / zij

Kijk maar: 'De hond van de buren krijgt mijn koekje.' 
Wat zijn de zinsdelen? Wat is de persoonsvorm? 
Wie of wat doet iets? 

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Het is heel warm buiten.'

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Heb jij thuis een heel grote hond?'

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De wind blies het bootje weg.'

Slide 25 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'In de keuken heeft de kok een heerlijke visschotel bereid.'

Slide 26 - Open vraag

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 27 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'Vanmorgen vond hij in een tijdschrift de tekening van een vogelhuisje.'

Slide 28 - Open vraag

En wat is de persoonsvorm?
'Vanmorgen vond hij in een tijdschrift de tekening van een vogelhuisje.'

Slide 29 - Open vraag

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden in de zin. 

Kijk naar deze zin: 'Gisteren heeft hij zijn nieuwe huis bekeken.' 

Hoe kom je er nu achter hoeveel werkwoorden er in de zin staan?
1. je maakt eerst zinsdelen van de zin.
2. vervolgens benoem je die zinsdelen. 

Zie je werkwoorden in die zin, in welke vorm dan ook? 


Slide 30 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Met groene verf probeerde meneer Vogels het vogelhuisje te schilderen.'

Slide 31 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 32 - Open vraag

In een zin met meer dan één werkwoord is de persoonsvorm altijd onderdeel van het:
A
werkwoordelijk gezegde
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Quizvraag

ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
... hebben drie kenmerken:

  1. er kan een lidwoord voor (de, het, een)
  2. je kunt het verkleinen
  3. je kunt het vermeerderen

Slide 34 - Tekstslide

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'bovendien'
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'formulier'
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'gebruikelijk'
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'ontmoeting'
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Is onderstaand woord een zelfstandig naamwoord?

'snelheid'
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quizvraag

'Henk heeft er leuke muziek onder gezet.'

Het zelfstandig naamwoord in bovenstaande zin is:

Slide 40 - Open vraag

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
verbouwing
B
motor
C
NS
D
geweldig

Slide 41 - Quizvraag

Wat is niet waar over het zelfstandig naamwoord?
A
het heeft een verkleinwoord
B
het heeft een enkelvoud en een meervoud
C
het kan van tijd veranderen
D
er kan een lidwoord voor

Slide 42 - Quizvraag

2. Taalblokken 2F: spelling en grammatica
Ga naar Taalblokken, klik het niveau van jouw opleiding aan (2F) en vervolgens 'Spelling en Grammatica' dat je in het linkermenu ziet staan.

Daarna kies je '01. Grammatica' in het midden van jouw scherm. Het tiende onderdeel daaronder moet je hebben: 'Zinsbouw - persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde'. Lees de theorie en maak de (drie) opdrachten.

Heb je deze af, lees en maak dan onder '01. Grammatica' het eerste onderdeel: 'Woordsoorten: het werkwoord' en lees en maak het derde: 'Woordsoorten: het wederkerend werkwoord'. 


Slide 43 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 44 - Tekstslide