Taal H3&4

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: telwoord & onbepaald vnw

Nakijken hw

Aan de slag --> iTunes U
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: telwoord & onbepaald vnw

Nakijken hw

Aan de slag --> iTunes U

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Aan het einde van de les...

...kun je telwoorden & onbepaalde voornaamwoorden uit een zin benoemen;

...kun je persoonlijk & bezittelijk vnm. in een zin benoemen;

...kun je bijwoorden in een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Men wil graag een tweede stoplicht plaatsen.

A
Men
B
graag
C
tweede
D
plaatsen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het telwoord in deze zin?

Tijdens de spannende wedstrijd scoorde de voetballer in de negentigste minuut het winnende doelpunt!
A
spannende
B
voetballer
C
negentigste
D
winnende

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Na het kampeerweekend was iedereen uitgeput.
A
Na
B
kampeerweekend
C
was
D
iedereen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het telwoord in deze zin?

De leerlingen hebben weinig huiswerk gekregen deze week.
A
leerlingen
B
weinig
C
huiswerk
D
deze

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een hoofdtelwoord en een rangtelwoord?

Slide 7 - Open vraag

Opdracht 2, blz. 111
1 vijfentwintig 
2 twee, derde
3 Negen, tien
4 Veel, weinig
5 eerste, twintig, acht
6 Enkele, nul
7 Alle, achttien
8 zoveelste

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 3, blz. 111
1 Vierentwintig = tw, met = vz, Oostzee = zn
2 de = lw, Mijn = bez.vnw, vijf = tw, een = lw, deze = aanw.vnw, me = pers.vnw, ik = pers.vnw
3 uit = vz, flessenpost = zn
4 Zijn = bez.vnw, vertaalde = ww, hem = pers.vnw
5 Duitse = bn, nu = bw, negenentwintig = tw
6 Korotkitsj = zn, hem = pers.vnw
7 mij = pers.vnw
8 volgen = ww, eerste = tw

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2, blz. 151
  1. niets
2 Iedereen
3 men
4 Iemand
5 Menigeen
6 Niemand
7 iets
8 alles
9 menige, een zekere
10 Iedere

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3, blz. 151
  1. iemand = onbep.vnw, iets = onbep.vnw, zijn = bez.vnw
2 Wie = vr.vnw, hem = pers.vnw
3 Een zekere = onbep.vnw, mijn = bez.vnw, ik = pers.vnw, niemand = onbep.vnw, die = aanw.vnw
4 Menigeen = onbep.vnw, elke = onbep.vnw
5 Welke = vr.vnw, men = onbep.vnw, dat = aanw.vnw
6 Wij = pers.vnw, iedereen = onbep.vnw, alles = onbep.vnw, deze = aanw.vnw

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Ga naar iTunes U --> FAF-BCJ-STD

Maak de opdrachten van de afbeelding --->>>>

Lees ook de theorie / kijk filmpjes!

Klaar = opdrachten laten controleren door mij!

EN

zinsdelen oefenen --> pv, ow, lv, mv of bwb.

Slide 12 - Tekstslide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik

Uitleg: voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Aan de slag!

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je verschillende woordsoorten benoemen;

...kun je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier spellen.

Slide 14 - Tekstslide

Terugblik: woordsoorten
Opdracht: schrijf alle woorden over in je schriften benoem alle woorden: lw - zn - ww - bn - aanw. vwn. - vr. vnw - vz - bw - pers. vnw. - bez. vnw. - tw - onb. vnw

Met deze spannende quiz kun je straks leuke prijzen winnen!

Met =                                     je =
deze =                                  straks = 
spannende =                    leuke =
quiz =                                   prijzen =
kun =                                    winnen =

Slide 15 - Tekstslide

Terugblik: woordsoorten
Opdracht: schrijf alle woorden over in je schriften benoem alle woorden: lw - zn - ww - bn - aanw. vwn. - vr. vnw - vz - bw - pers. vnw. - bez. vnw. - tw - onb. vnw

Met deze spannende quiz kan iedereen straks leuke prijzen winnen!

Met = vz                                     iedereen = onb. vnw
deze = aanw. vnw.                 straks = bw
spannende = bn                    leuke = bn
quiz = zn                                   prijzen = zn 
kan = ww                                  winnen = ww

Slide 16 - Tekstslide

Aantekening (1): VD als BN
VD = voltooid deelwoord --> Het ijsje is gesmolten.
BN = bijvoeglijk naamwoord --> Het gesmolten ijsje.

  • zegt iets over ZN
  • schrijf je zo kort mogelijk
  • als VD op -en eindigt, dan eindigt BN ook op -en

Slide 17 - Tekstslide

Aantekening (2): VD als BN
  • De bloemen zijn geplukt. --> de geplukte bloemen
  • De foto is vergroot. --> de vergrote  foto
  • Het gekleurde  paneel/ een gekleurd  paneel
  • De prijs is geschat. --> de geschatte prijs
  • Het kind is gered. --> het geredde  kind

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!
iTunes U --> FAF-BCJ-STD

Kies 'Spelling' --> Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Maak de opdrachten (7 t/m 10, blz. 115).
Je hebt 20 minuten de tijd.

Klaar = oefenen met zinsdelen OF woordsoorten!

Slide 19 - Tekstslide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: woordsoorten

Uitleg: hoofdletters

Aan de slag!


Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je verschillende woordsoorten benoemen;

...kun je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier spellen;

...kun je hoofdletters op de juiste manier plaatsen.

Slide 21 - Tekstslide

'Jack heeft weinig vragen goed beantwoord.'

Welke woordsoort is 'vragen'?
A
Werkwoord
B
Telwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 22 - Quizvraag

'Jack heeft weinig vragen goed beantwoord.'

Welke woordsoort is 'weinig'?
A
Werkwoord
B
Telwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 23 - Quizvraag

Woordsoorten zijn lastig.

Welke woordsoort is 'zijn'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

'Martin heeft zijn fiets op slot gezet.'

Welke woordsoort is 'zijn'?
A
Werkwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

'Hij heeft mijn fiets op slot gezet.'

Welke woordsoort is 'Hij'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Terugblik: vd als bn
Opdracht: noteer de juiste vorm van het ww in je schrift.

(sluiten)                   De .... ramen zijn erg lelijk.
(verwoesten)         De storm heeft alle huizen ... .
(missen)                   Hij heeft zijn vriendin erg .... .
(beantwoorden)   De .... vraag bleef in de lucht hangen.
(vergroten)              De ... foto hangt aan de muur.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Hoofdletters
Maak opdracht 2, 5 & 6, vanaf blz. 113
= af einde les!!!

Klaar = nakijken (Showbie, antwoorden)

 (ook opdrachten van vorige les!) 


Slide 30 - Tekstslide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: voltooid deelwoord

Uitleg: leestekens

Aan de slag!

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je het voltooid deelwoord op de juiste manier spellen;

...kun je hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruiken.


Slide 32 - Tekstslide

Terugblik
Ga naar goformative.com.

Log in (leerlingnummer & wachtwoord).

Maak de test "Spelling: voltooid deelwoord"

Klaar = nakijken (Showbie)

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 2 & 4, blz. 153.

Klaar = opdracht 9 & 10 maken (spelling, blz. 156).


Slide 36 - Tekstslide

Deze les
Lesdoelen

Terugblik: woordsoorten

HW nakijken

Aan de slag: zinsontleding of werkwoordspelling

Slide 37 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...kun je woordsoorten benoemen;

...kun je een zin in zinsdelen verdelen en zinsdelen benoemen;

...kun je werkwoorden op de juiste manier spellen.

Slide 38 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord van verslinden =

de ....... koekjes
A
verslind
B
verslonden
C
verslinden
D
verslond

Slide 39 - Quizvraag

straks = ?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 40 - Quizvraag

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 41 - Quizvraag

Dat is een moeilijke opdracht.
Moeilijke?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 42 - Quizvraag

dit = ?
A
zelfstandig naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 43 - Quizvraag

Wat is geen woordsoort?
A
Voorzetsel
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoord
D
Bijwoord

Slide 44 - Quizvraag

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 45 - Quizvraag

Opdracht 2, blz. 153
  1. Als laatste woorden sprak de zeevaarder Van Speijk: 'Dan liever de lucht in!'
2 Jasmina mopperde: 'We mogen ook nooit wat.'
3 'Gaan jullie mee naar het strand?' vroeg oom Henk.
4 De weerman zei: 'Morgen wordt het in het noordoosten rond 18 graden met kans op neerslag; in het zuiden ongeveer 21 graden en in het kustgebied 17 graden met behoorlijk wat wind.
5 Onze coach vertelde dat hij ontzettend trots is op ons team.

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Opdracht 9, blz. 156
  1. Terwijl mijn vader de koffers pakte, startte mijn moeder alvast de auto.
2 Winston beloofde dat hij op tijd thuis zou zijn.
3 De verdachte vertelde steeds iets anders, daarom geloofde de rechter hem niet meer.
4 De tuinman sneed zich in zijn vinger toen hij de rozenstruik snoeide.
5 Het regende niet zachtjes, maar het hoosde op de camping.
6 Toen we in Istanbul verbleven, leidde een gids ons naar de mooiste plekken.
7 Armina miste haar konijn toen ze bij haar oma logeerde.
8 Omdat Rolf per se wilde overgaan, besteedde hij erg veel tijd aan zijn huiswerk.

Slide 48 - Tekstslide

Opdracht 10, blz. 156
  1. De leraar geschiedenis wordt/werd bewonderd omdat hij zo goed danst/danste op het schoolfeest.
2 Doordat Karin een beetje slist/sliste tijdens haar spreekbeurt, kunnen/konden we haar niet goed verstaan.
3 Omdat Stan niet op tijd heeft/had getankt op weg naar Zuid-Limburg, is/was hij onderweg gestrand.
4 Zijn/Waren de buren van hierboven al verhuisd naar Zeist of zijn/waren ze nog aan het inpakken?


Slide 49 - Tekstslide

Opdracht 10, blz. 156
5 Oma heeft/had haar oude bank opnieuw bekleed zodat ze geen nieuwe hoeft/hoefde te kopen.

6 Wie bestuurt/bestuurde de auto en wie heeft/had de route naar de camping uitgestippeld?

7 De nieuwslezer meldt/meldde dat de onderzoekers de bron van de besmetting nog steeds niet getraceerd hebben/hadden.

8 Het gebeurt/gebeurde wel vaker dat de postbezorger een pakketje bij de buren aflevert/afleverde.

Slide 50 - Tekstslide

Aan de slag!
Oefenen zinsontleding = maak opdrachten blz. 43 & 44 / in je oefenboek.

Oefenen woordsoorten = maak opdrachten op blz. 44 t/m 46 in je oefenboek.

Oefenen spelling = maak opdrachten op blz. 46 t/m 48 in je oefenboek.

Klaar = samen met mij controleren.

Slide 51 - Tekstslide