Brugklas JDW - Fictie en Poezie




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

STUDIEWIJZER PERIODE 4
Fictie & Poëzie:
  • Verhaalanalyse
  • Interpretatie van gedichten
  • Toets tijdens de toetsweek

Literatuurgeschiedenis:
  • Karel ende Elegast

Grammatica
  • Herhalen zinsdelen 
  • Formatieve toets

  • Lesboek Kern
  • Schrift
  • Je leesboek 
  • Je dichtbundel

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie (personages) 
Karakterontwikkeling =  de verandering van het karakter van een personage. Wat hij/zij meemaakt heeft hier invloed op:
  • Round character 
- een verhaalpersonage dat niet steeds hetzelfde reageert.
- vaak de hoofdpersoon.
- iemand die een karakterontwikkeling doormaakt.
  • Flat character 
- een verhaalpersonage dat voorspelbaar reageert.
- vaak een bijpersoon.
- iemand die geen karakterontwikkeling doormaakt

Typen / Archetypen 
Archetype
Een archetype is een type personage die een verzameling aan kenmerken bezit die typerend en herkenbaar zijn

de onschuldige, de onderzoeker, de wijze, de held, de rebel, de magiër, de joker, de gewone man, de geliefde, de schepper, de zorger en de heerser.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personages: speaking name
Als een naam iets zegt over het karakter van een personage, hebben ze een 'speaking name' (letterlijk: een sprekende naam; een naam die iets vertelt over het personage).


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personages: karikatuur
Bij een karikatuur worden eigenschappen of kenmerken van een persoon uitvergroot.
Herken je onderstaande karikaturen?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie spelen een rol in het verhaal? *personages      1
Hoofdpersoon (Protagonist)
probleem
Tegenstander
(Antagonist)

helper of nevenfiguur
afzijdigen/figuranten

Slide 6 - Tekstslide

hoofdpersonage heeft een probleem, doel in het verhaal: oplossing voor het probleem
tegenstander is het probleem of veroorzaakt het probleem
helper/nevenfiguur helpt bij oplossen van het probleem
figuranten/afzijdigen: wel rol in het verhaal, niet betrokken bij het probleem
Personages naar karakter        2
- Round character: Je weet veel over deze persoon, hij maakt ontwikkelingen door in het verhaal en heeft een complexe persoonlijkheid.
- Flat character: Een statisch personage. Hij maakt weinig ontwikkelingen door en heeft een eenvoudige persoonlijkheid.
- Archetype: Een personage met één duidelijke kartereigenschap (verstrooide professor, domme atleet)


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPDRACHT
Learnbeat:  Literatuur - Fictie personages : A. Personages 
Ga op zoek naar 4 foto's van personages (in duo's): 
  • Bedenk bij elke foto een karakter. Beschrijf het personage zo volledig mogelijk, welke namen krijgen je personages, welk uiterlijk hebben ze? 
  • De personages bestaan uit:
       Een hoofdpersoon: hoe ziet hij/zij eruit, waar woont hij/zij/, welke karaktereigenschappen  heeft de hoofdpersoon?
       Een stereotype: beschrijf de kenmerken.
       Een personage met een speaking name
       Een type (bijvoorbeeld een schurk, held) : beschrijf de herkenbare kenmerken
  • Welke rol krijgen de personages in jouw verhaal? Schrijf een kort verhaal


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LEZEN
Boek 3 van je leeslijst (minimaal niveau 2)

Een dichtbundel
  • Nederlandse dichter
  • Geen verzameling van verschillende dichters
  • Laat je bundel door mij goedkeuren

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TOETS
Leertoets
  • Begrippen die met verhaal- en poëzieanalyse te maken hebben
  • Zelf interpreteren
  • Vragen met betrekking tot jouw dichtbundel

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt er bedoeld
met fictie?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie   Non-fictie

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Realistische fictie

Niet-realistische fictie


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
fictie
B
non-fictie

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
fictie
B
non-fictie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

fictie of non-fictie
A
fictie
B
non-fictie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is dit?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

OPDRACHT
A3 PERSONAGES - blz. 144
Lees het fragment op blz. 143 (klassikaal)

Maak de volgende opdrachten:
1 t/m 5 (blz. 144)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LESPROGRAMMA
  • Presentatie journaal
  • Startopdracht maken
  • Huiswerk nakijken
  • Thema en motieven

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

STARTOPDRACHT
Noteer de antwoorden in je schrift:
  1. Wat is het verschil tussen een round en flat character?
  2. Noteer een type.
  3. Noteer een voorbeeld van een speaking name
  4. Wat betekent 'protos' en 'stereos'?
  5. Wat is het verschil tussen fictie en non-fictie?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk nakijken
Vraag 1 t/m 5
Vraag 7 t/m 9

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk nakijken
Vraag 7 
Vraag 8

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk boek of welke film heb je laatst
gelezen of gezien?
Wie was het hoofdpersonage?
Was het hoofdpersonage een type of karakter? Leg uit!

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Fictie A4
Leerdoelen
Ik weet wat thema’s en motieven in verhalen zijn.
Ik kan thema’s en motieven in gegeven verhalen herkennen.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
- Hoofdonderwerp van een verhaal
- Je kunt het thema afleiden uit het gedrag en de gesprekken van de personages, de gebeurtenissen en de afloop van het verhaal.
- Veel voorkomende thema's: liefde, familie, eenzaamheid, opgroeien tot volwassene of de dood. 

Let op: een verhaal kan meerdere thema's hebben. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Voorbeeld

Heldenverhalen, denk bijvoorbeeld aan de verhalen van Harry Potter, gaan vaak over de strijd tussen goed en kwaad. Het hoofdonderwerp, de strijd tussen goed en kwaad, is het thema. 


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Een motief is iets dat steeds terugkomt, een patroon. Het zijn terugkerende elementen in een verhaal die bijdragen aan de uitwerking van het thema.

Voorbeeld
Thema: de strijd tussen goed en kwaad
Bijpassende motieven: haat & wraak

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Er zijn drie verschillende soorten motieven:

1. Abstracte motieven
- eigenlijk kleinere thema's
haat, wraak, verraad, schuld

2. Leidmotieven
- concreet, tastbaar en terugkerend element
- symbolische functie
Bijvoorbeeld de ring in 'Lord of the rings'

3. Klassieke motieven
- ontleent aan klassieke of Bijbelse verhalen
Kaïn en Abel-motief (ruziënde broers)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPDRACHT
  • Lezen van het fragment  (blz. 147 - klassikaal)
  • Opdracht 1 t/m 5 maken (blz. 148)
timer
4:00

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 
THEMA
In verhalen en romans kunnen we vaak het thema aanwijzen, maar het wordt ook in literatuur niet expliciet genoemd. Romeo en Julia begint niet met de zin: ‘Dit boek gaat over de onmogelijke liefde die sterker is dan alles.’ Je moet zelf ontdekken wat het belangrijkste onderwerp in het verhaal is. 

Je vraagt je af: waarom zou de schrijver dit verhaal hebben geschreven? Waar gaat het verhaal nu echt over? Dat probeer je in een paar woorden (niet in hele zinnen!) te omschrijven.

LES 2 - THEMA EN MOTIEVEN

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

MOTIEVEN
Er zijn drie verschillende soorten motieven:

1. Abstracte motieven
- eigenlijk kleinere thema's
haat, wraak, verraad, schuld

2. Leidmotieven
- concreet, tastbaar en terugkerend element
- symbolische functie
Bijvoorbeeld de ring in 'Lord of the rings'

3. Klassieke motieven
- ontleent aan klassieke of Bijbelse verhalen
Kaïn en Abel-motief (ruziënde broers)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening - thema
Maak opdracht 6 a en b (blz. 148)

timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning in een verhaal
Heb jij enig idee hoe een schrijver zijn tekst spannend kan maken?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning in een verhaal
Om spanning op te wekken kan een schrijver verschillende trucjes gebruiken: 
- Hij kan de gebeurtenissen in een spannende ruimte af laten spelen; 
- Hij kan de spanning opbouwen door met de tijd te spelen en belangrijke gebeurtenissen uit te stellen; 
- Hij kan de lezer meer laten weten dan de hoofdpersoon; 
- Hij kan gebruikmaken van open plekken. 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijving van de ruimte
De ruimte waarin de gebeurtenissen zich afspelen kan deze gebeurtenissen versterken. 

Om de ruimte in te zetten om een bijdrage te leveren aan het verhaal, beschrijf je hem zo uitgebreid mogelijk. Denk hierbij aan de temperatuur, de staat van de gebouwen, of het donker of licht is, wat voor weer het is enzovoorts. 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf nu zelf twee ruimtes
Beschrijf nu zelf hoe een verhaalpersonage twee ruimtes kan ervaren. 

De eerste ruimte is een ruimte waarin het personage zich niet op zijn gemak voelt. 

In de tweede ruimte voelt het personage zich ontzettend op zijn gemak. 
Gebruik voor beide beschrijvingen minstens tien zinnen. 
timer
15:00

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies