les 1 - 19.1/19.2/19.3

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
1) Vreemd vermogen 
2)  §19.1 t/m §19.3
3) Evaluatie 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
1) Je kunt minimaal drie verschillende vormen van crowdfunding benoemen en toelichten;
2) Je kunt toelichten waarom een hypotheek hebben niet klopt;
3) Je kunt één verschil tussen lineaire en annuitaire hypotheek uitleggen;
4) je kunt één verschil benoemen tussen een obligatie en aandeel.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Crowdfunding?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
1) Je kunt minimaal drie vormen van vreemd vermogen benoemen
2) Je kunt toelichten waarom een hypotheek hebben niet klopt
3) je kunt één verschil tussen lineaire en annuitaire hypotheek uitleggen
4) je kunt één verschil benoemen tussen een obligatie en aandeel

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zou je stemmen
vandaag?

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feyenoord city?
Heel graag
Ja
Geen mening
Nooit

Slide 10 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zou Feyenoord aan de 50 mln kunnen komen?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Wat valt je hieraan op?

timer
0:45
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa
Liquide middelen

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

LVV
KVV
VLA
Onderhandse lening
Hypothecaire lening
Achtergestelde lening
Crediteuren
Obligatielening
Ontvangen afnemerskrediet
Rekening-courantkrediet
Verstrekt afnemerskrediet
Debiteuren

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

BALANS
Balans eenmanszaak/VOF
Eigen vermogen BV/NV
H18
H19
H19
H17

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1: Vreemd vermogen is geleend geld
Stelling 2: Er zijn 2 soorten vreemd vermogen:
lang- en kort vreemd vermogen
A
Stelling 1 is juist , stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist
D
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten vreemd vermogen
  1. onderhandse lening
  2. hypothecaire lening
  3. obligatielening
  4. converteerbare obligatielening
  5. leverancierskrediet
  6. afnemerskrediet
  7. rekening-courantkrediet
  8. leasen 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Leen je wel eens geld van iemand?
A
Ik heb nog nooit geld geleend.
B
Ik leen wel eens geld van mijn ouders.
C
Ik leen wel eens geld van een vriend of vriendin.
D
Ik leen geld van de bank

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

§19.1 Onderhandse lening

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Onderhandse Lening
Dit is een lening op lange termijn die door één geldgever wordt verstrekt.
Voordeel:
1) Direct overleg over bijv. rente, aflossingsschema etc.
2) Vaak door familieleden verstrekt (vooral bij startende bedrijven) en dus nauwelijks bijkomend kosten
3) Wordt gezien als achtergestelde lening 
Nadeel
1) Niet alles wordt goed vastgelegd kan tot problemen leiden

Slide 20 - Tekstslide

LET OP: de rente is niet lager want dit moet marktconform!

§19.2 Hypothecaire lening

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je een hypothecaire lening afsluit bij een bank, dan ben jij de?
A
Geldgever en hypotheekgever
B
Geldnemer en hypotheekgever
C
Geldnemer en hypotheeknemer
D
Geldgever en hypotheeknemer

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Hypotheek vs hypothecaire lening
Het woord hypotheek gaat om het recht van een hypotheek. 

Het recht van hypotheek wordt door de huiseigenaar aan de bank gegeven, in ruil daarvoor krijgt de huiseigenaar een hypotheeklening. De bank heeft, door het recht van hypotheek, het huis als onderpand voor de lening.
Een hypothecaire lening is een geldlening met een lange looptijd (20/30 jaar) voor een onroerend goed en met datzelfde onroerend goed als onderpand (zoals een huis, bedrijfspand, fabriek)

Je hebt dus geen hypotheek, maar je hebt een hypothecaire lening 
LET OP dagelijkse taal ≠ bedrijfseconomische taal

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bank verstrekt de hypotheeklening aan de huiseigenaar. In ruil daarvoor krijgt de bank het recht van hypotheek.

Slide 24 - Tekstslide

hypotheek
annuïteitenlening
lineaire lening
nettolasten nemen toe
goed om af te sluiten als je in de loop der tijd MEER gaat verdienen
bruto uitgaven nemen af
betaal over de gehele looptijd minder interest
aflossing blijft gelijk
aflossing en interest bij elkaar opgeteld blijft gelijk

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voordeel van een lineaire hypothecaire lening?
A
In het begin betaal je minder aflossing.
B
In het begin betaal je minder interest.
C
In totaal betaal je minder aflossing.
D
In totaal betaal je minder interest.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lineaire hypothecaire     vs Annuïtaire hypothecaire
lening                                        lening

Slide 27 - Tekstslide

bij lineaire is de aflossing steeds hetzelfde
bij annuiteit is de annuiteit (aflossing +interest) hetzelfde

Welke opmerking over een annuïteiten hypothecaire lening is waar?
A
Je betaalt elke periode evenveel aflossing.
B
Je betaalt elke periode evenveel interst.
C
Je betaalt elke periode in totaal evenveel.
D
Je betaalt elke periode in totaal steeds minder.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel is je schuld na 2 jaar als je een lineaire hypothecaire lening van 30 jaar afsluit voor €600.000 met 2% interest?
A
€546.000
B
€560.000
C
€580.000
D
€600.000

Slide 29 - Quizvraag

600.000 - 600.000/30 x 2 = 560.000

Hoeveel is de annuiteit?
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Annuiteit
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
...
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
...
€342.876,15
A
€8.464,58
B
€16.744,58
C
€351.535,42
D
€17.123.85

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

§19.3 Obligatielening

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Obligatielening 
Lening opgeknipt in kleinere verhandelbare delen (bewijs van deelneming in een geldlening) 

Verschillen tussen aandelen en obligaties?
  • eigen vermogen - vreemd vermogen 
  • dividend - rente 
  • wel zeggenschap - geen zeggenschap
  • geen aflossing - wel aflossing 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aandelen
obligaties
eigendomsbewijs
recht op dividend
schuldbewijs
rente
hoge(re) volatiliteit
minder risico
zeggenschap via AVA
krijgt bij faillissement eerst geld terug

Slide 33 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koers van een obligatie 
Je hebt een obligatie van € 10.000 nominaal in bezit gekocht tegen een koers van 100%. De komende 5 jaar geeft deze obligatie een vaste rente van 5% per jaar. Je wilt de obligatie verkopen, omdat je het geld nodig hebt voor een wereldreis. 

Op het moment van verkoop worden ook nieuwe obligaties uitgegeven met een vergelijkbaar risico en een looptijd van 5 jaar. Deze geven een rente van 7,5% per jaar. 

Zal de koers waartegen je jouw obligatie kunt verkopen hoger of lager dan 100% zijn? 
Lager: een belegger wil jouw obligatie wel kopen, maar tegen een koers waarbij hij gemiddeld 7,5% rendement per jaar heeft. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgaves
19.1 ; 19.3 ; 19.4 ; 19.5 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie
hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Het geplaatst A.K. is €25 mln. De nominale waarde van een aandeel is €20 Hoeveel aandelen zijn er in omloop?
A
500 mln
B
1.750.000
C
1.250.000
D
5 mln

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het maatschappelijke aandelenkapitaal is €1.000.000. Het geplaatst aandelenvermogen is €600.000. Hoeveel aandelen zijn er in portefeuille als een aandeel nominaal €10 is?
A
400.000 aandelen
B
40.000 aandelen
C
100.000 aandelen
D
60.000 aandelen

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het aantal gewone aandelen in omloop
A
1.000
B
400
C
2.000
D
1.200

Slide 39 - Quizvraag

€10.000/€10 = 1.000
Wat zijn preferente aandelen
A
Aandelen waarbij de aandeelhouder geld prefereert ipv stemrecht
B
Aandelen waarbij je geen stemrecht heb
C
Aandelen waarbij je een vast percentage dividend krijgt
D
Aandelen waarbij je een vast bedrag aan dividend krijgt

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Agioreserve
Algemene reserve
Herwaarderingsreserve
Winstreserve
dividendstabilisatie
emissiekoers > nomin.wrd
vervangen VV door EV
waardestijging vaste activa

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel stock dividend kan er worden uitgekeerd?
In aandelen.
A
25 aandelen
B
50 aandelen
C
10 aandelen
D
100 aandelen

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies