5.2 Weerstand

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Hoofstuk 5

paragraaf 2 en paragraaf 3

Wat is elektriciteit dan?

Stroomsterkte  (I): Ampere (A)

Spanning.           (U): Volt (V)

Weerstand.         (R): 

ohm(Ω)

Er is druk, maar geen stromend water

Er is spanning, maar geen stroom

Kraan open: stromend water

Schakelaar dicht: stroom loopt

Watermeter meet hoeveel 

water

Stroommeter meet hoeveel stroom

In welke eenheid meet je stroomsterkte?

1. V
2. W
3. A
4. P

Wat is de eenheid voor de weerstand

1. W
2. R
3. Ω
4. D

In welke eenheid meet je spanning?

1. V
2. W
3. A
4. P

De stroomsterkte
Noteer het symbool van de stroomsterkte

1. U
2. I
3. R
4. P

Wat is het symbool voor de weerstand

1. W
2. R
3. Ω
4. D

Wat doet een geleider?

1. Geeft stroom gemakkelijk door.
2. Houdt stroom tegen.

Wat doet een isolator?

1. Geeft stroom gemakkelijk door
2. Houdt stroom tegen

Stroomsterkte is

1. de energie per elektron
2. aantal elektronen per seconde
3. de energie per seconde
4. de moeilijkheid van de schakeling

Als de stroom groot is brandt het lampje fel.

I=​R​​U​​

In deze schakeling wordt de spanning en stroom gemeten

De wet van Ohm

Een wasmachine heeft een weerstand van 23 

en is aangesloten op het stopcontact.

Hoe groot is de stroom door de wasmachine?

Een bureaulamp heeft een weerstand van 1150

Hoe groot is de stroom door de bureaulamp?

I=​R​​U​​

Ω

Ω

De spanning is 4,5V. Hoe groot is de weerstand?

R=​I​​U​​

Symbolen en een schematische tekening

Wat is het symbool voor een Stroommeter ?

1. 
2. 
3. 
4. 

Spanning

I

Ohm

U

Volt

V

Stroomsterkte

Ampere

A

Ω

R

Weerstand

Een batterijtje van 1,5V laat een stroom van 0,3A lopen door een fietslampje.
Bereken de weerstand

Een rekenmachine met een weerstand van 300
Is aangesloten op 6,0V.
Bereken de stroomsterkte in mA

Ω

I = 5,5A
R = 7
U = ?

Ω

Maak van 5.2

1 t/m 5 
We bespreken 4 en 5 klassikaal