2.2 Ga je sparen of beleggen? deel 2

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen? deel 2
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden
§ 2.4 Geld moet rollen!
Ma 2 okt. TT H1+H2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen? deel 2
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden
§ 2.4 Geld moet rollen!
Ma 2 okt. TT H1+H2

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk: vragen? Opgave 6.

In deze les leer je:
- wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld;
- het verschil tussen nominale rente en 
  reële rente;
- waarom je, behalve sparen, ook kunt kiezen 
  voor beleggen.


GOAL!

Slide 2 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 48)
Groeifactor = (100 + rente%) ÷ 100 = (100 + 1,3) ÷ 100 = 1,013
    
     
 
                            




 
 


Slide 3 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 48)
Groeifactor = (100 + rente%) ÷ 100 = (100 + 1,3) ÷ 100 = 1,013
    
     Nieuw tegoed = spaarbedrag × (groeifactor)n =
                                    = € 17.500 × (1,013)3 = € 18.191,41
 
                       





 
 


Slide 4 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 48)
Groeifactor = (100 + rente%) ÷ 100 = (100 + 1,3) ÷ 100 = 1,013
    
     Nieuw tegoed = spaarbedrag × (groeifactor)n =
                                    = € 17.500 × (1,013)3 = € 18.191,41
 
b  Rente over 3 jaar = € 18.191,41 – € 17.500 = € 691,41

                           





 
 


Slide 5 - Tekstslide

Nominaal en reëel inkomen
Nominaal inkomen: het inkomen dat je in euro's verdient.
Reëel inkomen: de koopkracht van je inkomen, dus rekening houdend 
                                  met de inflatie.

We onderscheiden ook: 
Weet je het nog?
H1
Nominale rente
rente waarmee de bank rekent
Reële rente
de koopkracht van je spaargeld
Formule!!!
nominale rente - inflatie = reële rente
!

Slide 6 - Tekstslide

Sparen:

- geen/laag risico
- laag rendement
Beleggen
(aandelen, obligaties):
- hoger risico
- hoog rendement, 
maar ook 
kans op verlies


Slide 7 - Tekstslide

Aandeel = bewijs van mede-eigenaar van een bedrijf *






* NV (Naamloze Vennootschap) of
  BV (Besloten Vennootschap)


Slide 8 - Tekstslide

Aandeel = bewijs van mede-eigenaar van een bedrijf *
Rendement:
    Koerswinst (= verkoopprijs aandeel - aankoopprijs aandeel)
    Dividend (= winstuitkering)



* NV (Naamloze Vennootschap) of
  BV (Besloten Vennootschap)


Slide 9 - Tekstslide

Obligatie = lening aan een bedrijf of aan de overheid

Slide 10 - Tekstslide

Obligatie = lening aan een bedrijf of aan de overheid
Rendement:
Rente (rentepercentage is hoger dan op een spaarrekening)

Waarom ontvang je een hogere rentevergoeding?
omdat je meer risico loopt, nl. dat de lening niet afgelost wordt

Slide 11 - Tekstslide

Rendement aandelen: dividend + koersstijging van een aandeel
Rendement obligaties: rente (vast)
Rendement spaarrekening: rente (variabel)
Rendementen (opbrengsten)
hoe hoger het risico, hoe hoger het rendement
!

Slide 12 - Tekstslide

Opgave 7 (blz. 48)
a  
    
     
 
                            




 
 


reële rente = nominale rente - inflatie

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 7 (blz. 48)
a  
    
     
 
                            




 
 


reële rente = nominale rente - inflatie

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 7 (blz. 48)
b  
    
       juli 2014: 
        
       juli 2019:
 
                            




 
 


reële rente = nominale rente - inflatie
1,75% - 0,9% = 0,85%
0,3% - 2,5% = -2,2%

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
Zelf nakijken via Magister ELO Studiewijzers
Ma 2 okt. TT H1+H2
Maken: § 2.2: opg. 8 + 9 (blz. 49)
Herh.opdrachten 1 t/m 11 (blz. 60)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video