2.2 Ga je sparen of beleggen?

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen? deel 2
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden
§ 2.4 Geld moet rollen!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Geld genoeg


§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
§ 2.2 Ga je sparen of beleggen? deel 2
§ 2.3 Wie leent, maakt schulden
§ 2.4 Geld moet rollen!

Slide 1 - Tekstslide


In deze les leer je:
- Welke spaarmotieven er zijn;
- wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld;
- te rekenen met enkelvoudige rente en met samengestelde rente
- het verschil tussen nominale rente en 
  reële rente;
- waarom je, behalve sparen, ook kunt kiezen 
  voor beleggen.


GOAL!

Slide 2 - Tekstslide

Noem een reden om
te sparen.

Slide 3 - Woordweb

Spaarmotieven (motief is reden om iets te doen)
Er zijn drie redenen om te sparen:
  1. sparen voor de RENTE= Het levert altijd iets extra's op..
  2. sparen voor een DOEL= geld opzij leggen om later te kunnen kopen)
  3. sparen uit VOORZORG= geld opzij leggen voor onverwachte uitgaven (je weet dat ze ergens komen maar niet precies hoeveel/ wanneer)

Slide 4 - Tekstslide

Sparen voor de rente
Ander woord voor rente= interest

Het rentepercentage is altijd op jaarbasis 
(tenzij anders aangegeven).

  • Weet het verschil tussen VASTE rente en VARIABELE rente
  • En weet het verschil tussen ENKELVOUDIGE rente en SAMENGESTELDE rente


Slide 5 - Tekstslide

SPAARDEPOSITO
INTERNETSPAREN
* Vaste periode en vaste rente      (hieronder 3 jr en 2,5%)
* Enkelvoudige rente
* Variabele rente
* Samengestelde rente ( 'rente over rente' dus je spaarsaldo groeit steeds)
* Je betaalt boeterente als je je geld eerder wilt opnemen. 
Rekenen met de 'groeifactor'.

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige rente: voorbeeldsom

Rob heeft € 200 op een spaardeposito. De bank vergoedt 3% rente.

Voorbeelden:

Rente na 1 jaar               →  € 200 : 100 x 3 = € 6

Rente na 2 jaar              →  

Rente na 1 maand        →  

Rente na 5 maanden  →  



Slide 7 - Tekstslide

Enkelvoudige rente: voorbeeldsom

Rob heeft € 200 op een spaardeposito. De bank vergoedt 3% rente.

Voorbeeldberekeningen:

Rente na 1 jaar               →  € 200 : 100 x 3 = € 6

Rente na 2 jaar              →  (€ 200 : 100 x 3) x 2 = € 12

Rente na 1 maand        →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 = € 0,50 

Rente na 5 maanden  →  (€ 200 : 100 x 3) : 12 x 5 = € 2,50

Bij een spaardeposito wordt de rente (meestal) per jaar uitgekeerd op je betaalrekening. Maar je spaarsaldo blijft dus steeds hetzelfde!!! (hierboven €200)

Slide 8 - Tekstslide

Samengestelde rente: formule!!!

Nieuw saldo = spaarbedrag x (groeifactor)


waarbij geldt:

     *  groeifactor = (100 + rente%) : 100          -->  zie ook § 1.2

     *  n = aantal jaren




Slide 9 - Tekstslide

Samengestelde rente: voorbeeldsom
Er staat € 500 op de spaarrekening, tegen 4% rente.
Groeifactor = (100 + rente%) : 100 = (100 + 4) : 100 = 1,04

  • Saldo na 1 jaar  → € 500 x 1,04   = € 520,00

Slide 10 - Tekstslide

Samengestelde rente: voorbeeldsom
Er staat € 500 op de spaarrekening, tegen 4% rente.
Groeifactor = (100 + rente%) : 100 = (100 + 4) : 100 = 1,04

  • Saldo na 1 jaar  → € 500 x 1,04   = € 520,00
  • Saldo na 2 jaar → € 500 x (1,04)2 = € 540,80

       --> Bereken nu het saldo na 3 jaar!!!

Slide 11 - Tekstslide

Samengestelde rente: voorbeeldsom
Er staat € 500 op de spaarrekening, tegen 4% rente.
Groeifactor = (100 + rente%) : 100 = (100 + 4) : 100 = 1,04

  • Saldo na 1 jaar  → € 500 x 1,04   = € 520,00
  • Saldo na 2 jaar → € 500 x 1,042 = € 540,80
  • Saldo na 3 jaar → € 500 x 1,043 = € 562,43 
Weten waar die functie zit op je rekenmachine!

Slide 12 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 48)
Groeifactor = (100 + rente%) ÷ 100 = (100 + 1,3) ÷ 100 = 1,013
    
     
 
                            




 
 


dus!!!: Eerst optellen (tussen haakjes)... daarna pas delen..

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 48)
Groeifactor = (100 + rente%) ÷ 100 = (100 + 1,3) ÷ 100 = 1,013
    
     Nieuw tegoed = spaarbedrag × (groeifactor)n =
                                    = € 17.500 × (1,013)3 = € 18.191,41
 
                       





 
 


Slide 14 - Tekstslide

Opgave 6 (blz. 48)
Groeifactor = (100 + rente%) ÷ 100 = (100 + 1,3) ÷ 100 = 1,013
    
     Nieuw tegoed = spaarbedrag × (groeifactor)n =
                                    = € 17.500 × (1,013)3 = € 18.191,41
 
b  Rente over 3 jaar = € 18.191,41 – € 17.500 = € 691,41

                           





 
 


Slide 15 - Tekstslide

Nominaal en reëel inkomen
Nominaal inkomen: het inkomen dat je in euro's verdient.
Reëel inkomen: de koopkracht van je inkomen, dus rekening houdend 
                                  met de inflatie.

Dit hebben we ook bij rente
Weet je het nog?
H1
Nominale rente
Nominale rente= rente waarmee de bank rekent
Reële rente
Reëele rente= de koopkracht van je spaargeld. 
Dus als je nominaal 3% rente krijgt, maar de inflatie is in dezelfde periode 2%, dan is de reëele rente (3-2) 1%
Formule!!!
nominale rente - inflatie = reële rente
!

Slide 16 - Tekstslide

Sparen:

- geen/laag risico
- laag rendement
Beleggen
(aandelen, obligaties):
- hoger risico
- hoog rendement, 
maar ook 
kans op verlies


Slide 17 - Tekstslide

Aandeel = bewijs van mede-eigenaar van een NV of een BV *
Rendement ("wat levert het op"):
1. Koerswinst (= verkoopprijs aandeel - aankoopprijs aandeel)
2. Dividend (= winstuitkering)

*Verschil weten tussen:
   Een NV (Naamloze Vennootschap) 
   en een BV (Besloten Vennootschap)


Aandelen vrij te verhandelen op de beurs
Aandelen NIET vrij te verhandelen!

Slide 18 - Tekstslide

Obligatie = leningen aan bedrijven of de overheid
Rendement:
De rente bij een obligatie -lening is hoger dan op een spaarrekening. Waarom ontvang je een hogere rente?
  • Omdat je wat meer risico loopt dat het geleende geld niet terug komt..
  • Omdat anders iedereen z'n geld
 gewoon op een spaarrekening zet...

Slide 19 - Tekstslide

Rendement aandelen: dividend + koersstijging (waardestijging) van een aandeel
Rendement obligaties: rente (vast)
Rendement spaarrekening: rente (variabel)
Rendementen (opbrengsten)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Wat is géén spaarmotief?
A
uit voorzorg
B
voor een bepaald doel
C
voor de winst
D
voor de rente

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een spaarrekening waarop je een groter bedrag voor een bepaalde tijd vast zet?
A
Belegging
B
Aandeel
C
Spaardeposito
D
Internetspaarrekening

Slide 23 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Op een spaardeposito krijg je een variabele rente.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel is de (enkelvoudige) rente na 2 jaar als je € 1000 op een rekening zet tegen 2% rente?
A
€ 50,00
B
€ 40,00
C
€ 30,00
D
€ 20,00

Slide 25 - Quizvraag

Als de rente 2% is, dan is
de groeifactor ...
A
2
B
0,2
C
1,2
D
1,02

Slide 26 - Quizvraag

Als de rente 0,25% is, dan is de groeifactor ...
A
0,025
B
0,0025
C
1,025
D
1,0025

Slide 27 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Internet-
spaarrekening
Spaardeposito
Enkelvoudige rente
Variabele rente
Vaste rente
Samengestelde rente
Boeterente!!!
Groeifactor

Slide 29 - Sleepvraag

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video