Taalverzorging klassikaal
1 / 20
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Vandaag ben ik jarig.
Vandaag ben ik jarig.
Slide 2 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Het was erg koud op 3 maart 1979.
Het was erg koud op 3 maart 1979.
Slide 3 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Die winter had het hevig gesneeuwd.
Die winter had het hevig gesneeuwd.
Slide 4 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Mijn ouders konden bijna niet bij het ziekenhuis komen.
Mijn ouders konden bijna niet bij het ziekenhuis komen.
Slide 5 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord tussen haakje in de t.t.
Vandaag [schijnen] de zon gewoon.
Vandaag [schijnen] de zon gewoon.
Slide 6 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord tussen haakje in de t.t.
Meestal [vinden] ik het koud op mijn verjaardag.
Meestal [vinden] ik het koud op mijn verjaardag.
Slide 7 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord tussen haakje in de t.t.
Het klimaat [worden] dan ook steeds warmer.
Het klimaat [worden] dan ook steeds warmer.
Slide 8 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord tussen haakje in de t.t.
Wat [vinden] jij van de opwarming van de Aarde?
Wat [vinden] jij van de opwarming van de Aarde?
Slide 9 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord tussen haakje in de t.t.
Het is tijd dat er beter voor de Aarde gezorgd [worden].
Het is tijd dat er beter voor de Aarde gezorgd [worden].
Slide 10 - Open vraag
Op het bureau ligt mijn agenda.
Mijn agenda is in deze zin:
Mijn agenda is in deze zin:
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
persoonsvorm
Slide 11 - Quizvraag
De vogels fluiten een vrolijk liedje.
een vrolijk liedje is in deze zin:
een vrolijk liedje is in deze zin:
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
persoonsvorm
Slide 12 - Quizvraag
Morgen begint mijn weekend.
mijn weekend is in deze zin:
mijn weekend is in deze zin:
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
persoonsvorm
Slide 13 - Quizvraag
Kies het juiste woord.
Het ......... nu
Het ......... nu
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 14 - Quizvraag
Kies het juiste woord.
Dat ......... hij nooit
Dat ......... hij nooit
A
gelooft
B
geloofd
Slide 15 - Quizvraag
Kies het juiste woord.
Het vliegtuig ........ in onze tuin!
Het vliegtuig ........ in onze tuin!
A
land
B
landt
C
lant
Slide 16 - Quizvraag
Kies het juiste woord.
Mijn fiets is in de sloot ........
Mijn fiets is in de sloot ........
A
beland
B
belandt
C
belant
Slide 17 - Quizvraag
Kies het juiste woord.
Hij heeft me dat wel vaker ..........
Hij heeft me dat wel vaker ..........
A
beloofd
B
beloofdt
C
belooft
Slide 18 - Quizvraag
Kies het juiste woord.
Ik .......... altijd de aardappels.
Ik .......... altijd de aardappels.
A
verbrand
B
verbrandt
C
verbrant
