6.b Begrijpen van teksten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

6.b Begrijpen van teksten

Programma

-Nakijken + controleren huiswerk

-Herhalen Wat je zegt, ben je zelf

-Begrijpen van teksten

-Oefenen + huiswerk

10 min

10 min

10 min

40 min

Leerdoelen

Wat behandelen we vandaag?

• Ik weet hoe teksten in elkaar zitten en hoe ik verschillende teksten kan lezen, afhankelijk van mijn leesdoel.
• Ik kan verschillende tekstkenmerken herkennen en gebruiken om een tekst beter te begrijpen. 
• Ik kan uitleggen waarover een tekst gaat en waarom een schrijver bepaalde keuzes heeft gemaakt. 
• Ik kan informatie uit een of meerdere teksten gebruiken om zelf een nieuwe tekst te schrijven. 

Huiswerk controleren + nakijken

Open je schrift. 

Ga naar Google Classroom. 

In de map "Nederlands h3u" vind je een kopje met "Antwoorden". 

Daarin staan de antwoorden van vorige les.

Kijk je gemaakte opdrachten na.  

Wat is het verschil tussen een sociolect en een dialect?

Wat is codeswitchen?

Opwarmer

De termen hoogopgeleid en laagopgeleid moeten worden afgeschaft. 

1. Bekijk bovenstaande stelling en bedenk of je het met de stelling eens of oneens bent. 

2. Licht je antwoord toe. Geef ten minste één argument om je standpunt te onderbouwen. 

Begrijpen van teksten

Wat weet je nog over tekstsoorten?

Wat weet je nog over tekstdoelen?

Wat weet je nog over het onderwerp en deelonderwerpen van een tekst?

Wat weet je nog over de structuur van een tekst?

Wat weet je nog over tekstverbanden?

Wat weet je nog over verwijswoorden?

Oefeningen

Wie?	Zelfstandig.
Wat?	HAVO: hoofstuk 6 paragraaf B, opdracht 1-7. VWO: hoofstuk 6 paragraaf B, opdracht 1-8.
Hoe?	HAVO: oefenboek blz 98-101. VWO: oefenboek blz 106-109. Handboek blz 44-56.
Hulp?	Docent.
Tijd?	Tot 12:50.
Uitkomst?	Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?	Zie studiewijzer volgende week.

Welke leerdoelen beheers je nu?

Deze leerdoelen beheers ik nu al

Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.

Ik weet hoe teksten in elkaar zitten en hoe ik verschillende teksten kan lezen, afhankelijk van mijn leesdoel.

Ik kan verschillende tekstkenmerken herkennen en gebruiken om een tekst beter te begrijpen. 

Ik kan informatie uit een of meerdere teksten gebruiken om zelf een nieuwe tekst te schrijven. 

 

Ik kan uitleggen waarover een tekst gaat en waarom een schrijver bepaalde keuzes heeft gemaakt.