In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Werktuigen
herhaling 3e klas
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Binas oefenen Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een hefboom is
Het moment berekenen De krachten van werktuigen berekenen
Slide 2 - Tekstslide
0
Slide 3 - Video
Rekenen aan hefbomen
Bij een hefboom heeft elke kracht zijn eigen arm.
We kunnen de grootte van de kracht en de lengte van de arm met elkaar vermenigvuldigen Hefboomregel: arm 1 * kracht 1 = arm 2 * arm 2
Slide 4 - Tekstslide
Moment M = F x l (kracht x arm)
Het moment M van een kracht is gelijk aan de grootte van de kracht F x de lengte van de arm l.
De arm van een kracht is de afstand tussen de werklijn van de kracht en de draaias van de hefboom.
Een hefboom is in evenwicht als de momenten linksom gelijk zijn aan de momenten rechtsom.
Slide 5 - Tekstslide
0
Slide 6 - Video
paragraaf 1 soorten kracht
De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier.
het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen (zie afbeelding hieronder waar alle lijnen kruisen, dat is het massamiddelpunt). bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Het massamiddelpunt kan ook buiten een object liggen. (zie massamiddelpunt van de voor over gebogen mens en de letter O)
De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier en werkt loodrecht naar beneden! Weergeven met Z.
Het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen. Bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten.
Slide 7 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Terugblik
Doelen: -Aan het einde van de les kun je uitleggen hoe katrollen werken en hiermee rekenen
Uitleg
Aan de slag
Slide 8 - Tekstslide
De vaste katrol
Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.
Kracht verandert niet! maar richting kan wel veranderen
Slide 9 - Tekstslide
De losse katrol
Een losse katrol maakt ons sterker.
De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.
In dit geval moet je met 50N trekken om 100N omhoog te krijgen.
Slide 10 - Tekstslide
Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd.
Slide 11 - Tekstslide
Winst:
Takel maakt hijskracht 2x zo groot
Verlies:
2m touw trekken = 1m hoog
Slide 12 - Tekstslide
Katrol / Takel
Als een voorwerp aan N stukken touw hangt;
-> hijskracht wordt N keer zo groot
-> hijsafstand wordt N keer zo klein
Slide 13 - Tekstslide
Rekenvoorbeeld
Je hebt een takel met 6 katrollen.
Je wil een massa van 75 kg, 8,0 m omhoog trekken
Hoe hard moet er aan het touw getrokken worden en hoeveel meter touw wordt er binnengehaald?
Gegevens: zes katrollen dus 6 stukken touw. N=6
m=75 kg
h=8,0m
Fz=mxg
Fz=75x10=750N
Benodigde spierkracht: F:N=750:6=125N
Benodigde touw: FxN=8x6=48m
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek 6.3
Zelfstandig of klassikaal
Klaar? Laat controleren en kijk de opdrachten na
Volgende lessen: 6.4 hoofdstuk 5+6 samenvatten
Slide 15 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Terugblik
Doelen -Aan het einde van de les kun je rekenen met druk en onderbouwen hoe je druk vergroot en verkleint
Uitleg
Aan de slag
Slide 16 - Tekstslide
Druk
Kracht werkt op een voorwerp
Kracht/druk wordt verdeelt over een voorwerp
De kracht per cm2 noem je druk
Druk=Kracht/oppervlakte
Door het oppervlakte te verkleinen, neemt de druk toe
Slide 17 - Tekstslide
Rekenen aan druk
Druk is kracht per oppervlakte.
Hoe groter het oppervlak, hoe lager de druk en andersom.
Je kunt de druk verhogen of verlagen door het oppervlakte te veranderen
In formule p = F / A
De standaard eenheid van F is N, en van A is m2.
Hiermee is de standaard eenheid van druk N/m2.
1 N/m2 noemen we 1 Pa (Pascal).
1,0 N / cm2 = 1,0 104 N/m2 = 10 kN / m2
Slide 18 - Tekstslide
Voorbeeld opgave
Stel je hebt een blok beton van 4 m2, dit beton weegt 1000 kg. Bereken de druk.
p=F/A
p=?
F=mxg=1000x10=10.000N
A= 4m2
p= 10.000/4= 2.500 N/M2 of 2.500 Pa
Slide 19 - Tekstslide
Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek
Eerst: berekeningen klassikaal
Maak de rest van de opdrachten af, laat controleren en kijk de opdrachten na