DA3 lv-zin, bwb-zin, gezegdezin, o-zin, beknopte bijzin en foutief beknopte bijzin

Samengestelde zin ontleden
  1. Zoek de hoofd- en bijzin.

2. Onderstreep de bijzin en zet zinsdeelstrepen in de hoofdzin.

3. Ontleed de hoofdzin en benoem de bijzin als een geheel (ow-zin, nw.deel-zin, lv-zin, mv-zin of bwb-zin).


1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zin ontleden
  1. Zoek de hoofd- en bijzin.

2. Onderstreep de bijzin en zet zinsdeelstrepen in de hoofdzin.

3. Ontleed de hoofdzin en benoem de bijzin als een geheel (ow-zin, nw.deel-zin, lv-zin, mv-zin of bwb-zin).


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les is de lesstof herhaald over: 
- het benoemen van de o-bijzin, bw-bijzin, lv-zin en gezegdezin.
- de beknopte bijzin en de foutief beknopte bijzin

Ook heb je geoefend met de het benoemen en herkennen van de bijzinnen en kun je aangeven welk gedeelte van de behandelde lesstof je nog lastig vindt.



Slide 2 - Tekstslide

Samengestelde zin ontleden - stappenplan
Een samengestelde zin met een bijzin, ontleed je als volgt:

1. Zoek eerst de hoofdzin. Dus: waar staan pv en ow naast elkaar en kan er niets tussen? Dat is de hoofdzin.

2. Begin de hoofdzin te ontleden; de bijzin wordt dan als één van de volgende zinsdelen ontleed: ow, lv, gz of bwb


Slide 3 - Tekstslide

Bijwoordelijke bijzin
Een bijwoordelijk bijzin is in een samengestelde zin wat een bijwoordelijke bepaling is in een enkelvoudige zin. Als je een bijzin kan vervangen door ‘dan’, ‘toen’ of ‘daarom’ is het een bijwoordelijke bijzin.

Bijvoorbeeld:
Als ik ben aangekleed, gaan we fietsen.
Als je hoogtevrees hebt, ben je voor dat werk niet geschikt

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerpszin
Wanneer een bijzin in een samengestelde zin fungeert als onderwerp, noemen we dat een onderwerpszin (o-zin). De onderwerpszin begint met
       de voegwoorden dat of of , of de woorden  wie of wat . Je kunt de onderwerpszin (vaak) vervangen door het woord dat of het

Voorbeelden: 
Dat hij de bus mist, gebeurt vaak.
Wie niet op tijd vertrekt, kan dat verwachten.

Slide 5 - Tekstslide

Lijdendvoorwerpszin
De lijdendvoorwerpszin is het lijdend voorwerp van de hoofdzin.
De LV-zin begint vaak met dat of of
Je kunt een LV-zin vervangen door het of dat

Voorbeelden:
De meester heeft hem verteld dat hij de 1e prijs gewonnen had
Ze vroegen me of ik kandidaat wilde zijn
Hij zou nog eens terugkomen, beloofde hij

Slide 6 - Tekstslide

Gezegdezin

Een gezegdezin is de bijzin die je kunt vervangen door het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde. De gezegdezin begint met wie of wat en je kunt de zin vervangen door een naamwoord (bijv. 'goed').

Voorbeelden:
De film is niet geworden wat ik ervan verwacht had.
Mijn Duits is niet meer wat het geweest is.




Slide 7 - Tekstslide

Mijn man had geen ring toen hij mij ten huwelijk vroeg.

Staat hier een LV-zin of een BW-bijzin in?
A
BW-bijzin
B
LV-zin
C
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

De meester heeft hem verteld dat hij de eerste prijs gewonnen had.

Staat hier een LV-zin of een BW-bijzin in?
A
BW-bijzin
B
LV-zin
C
Geen van beide

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de bijzin?

Veel reizigers waren, doordat het zo hard sneeuwde, op het NS-station gestrand.
A
Veel reizigers
B
op het NS-station gestrand
C
Veel reizigers waren
D
doordat het zo hard sneeuwde

Slide 10 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Veel reizigers waren, doordat het zo hard sneeuwde, op het NS-station gestrand.

A
ond-zin
B
bwb-zin
C
gez.-zin

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de bijzin?
Ze hebben de hond die me laatst gebeten heeft, moeten afmaken.
A
ze hebben moeten afmaken
B
de hond die me laatst gebeten heeft
C
ze hebben
D
de hond

Slide 12 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Ze hebben de hond die me laatst gebeten heeft, moeten afmaken.
A
ond-zin
B
bwb-zin
C
lv-zn

Slide 13 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan.
A
ond-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
gez-zin

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de bijzin?
Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
Hij is eindelijk
B
Hij is eindelijk geworden
C
Hij altijd al wilde zijn
D
Wat hij altijd al wilde zijn

Slide 15 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
ond-zin
B
mv-zin
C
bwb-zin
D
gez-zin

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de bijzin?
Alle Nederlanders weten dat de Friezen een apart volk zijn.
A
Alle Nederlanders weten
B
Alle Nederlanders weten dat
C
Dat de Friezen een apart volk zijn
D
de Friezen een apart volk zijn

Slide 17 - Quizvraag

Hoe benoem je de bijzin?
Alle Nederlanders weten dat de Friezen een apart volk zijn.
A
gez-zin
B
bwb-zin
C
ond-zin
D
lv-zin

Slide 18 - Quizvraag

De nieuwe docent is zoals onze mentor had beschreven.
A
Onderwerpszin
B
Gezegdezin
C
Lijdendvoorwerpszin
D
Meewerkendvoorwerpszin

Slide 19 - Quizvraag

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
Dit is één hoofdzin.
B
Dit is een hoofdzin en een hoofdzin.
C
Dit is een bijzin en een hoofdzin.
D
Dit is een hoofdzin en een bijzin.

Slide 20 - Quizvraag

De opvoering van het toneelstuk werd wat de acteurs ervan hoopten.
A
Bijvoeglijke bijzin
B
Onderwerpszin
C
Gezegdezin
D
Lijdend voorwerpszin

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin staat een bijwoordelijke bijzin?
A
Ze gaat met mij mee, als ik haar ticket betaal.
B
Na de lessen gaan de leerlingen van G3X vol energie naar huis.
C
Omdat ik Grieks zo moeilijk vind, ga ik elke dag even oefenen.
D
Robert wil graag surfen, maar de wind staat nu te laag.

Slide 22 - Quizvraag

Benoem de bijzin:
Deze dag is geworden, zoals ik hem had voorgesteld.
A
lijdendvoorwerpzin
B
onderwerpszin
C
gezegdezin
D
bijwoordelijke bijzin

Slide 23 - Quizvraag

De beknopte bijzin

Een beknopte bijzin is net als de gewone bijzin een zinsdeel, maar in een beknopte bijzin ontbreekt het onderwerp of de persoonsvorm.


Het onderwerp of de persoonsvorm is hetzelfde als in de hoofdzin en kun je er dus zo weer bij denken.




Slide 24 - Tekstslide

Het slachtoffer zei de verdachte niet te herkennen.

Van deze beknopte bijzin kun je weer een gewone bijzin maken:

Het slachtoffer zei dat hij de verdachte niet herkende.


Van deze bijzin kun je weer een zinsdeel maken:
Het slachtoffer zei dat.         lvzin






Slide 25 - Tekstslide

Andersom kan natuurlijk ook:

Je kunt van een bijzin een beknopte bijzin maken.


Terwijl hij hard lachte, vertelde hij een mop.

Hard lachend vertelde hij een mop.








Slide 26 - Tekstslide

De persoonsvorm in de beknopte bijzin wordt vervangen door:



a. Een voorzetsel + te + infinitief

       Ilse stopte haar vingers in haar oren om zich beter te  concentreren


b. Een tegenwoordig deelwoord

       Luid zingend stond hij tegen de boom te plassen.


c. Een voltooid deelwoord

      Eindelijk aangekomen op zijn bestemming voelde hij hoe moe hij was.










Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Stappenplan

1. Wat is de hoofd- en wat is de bijzin?

2. Wat is het onderwerp van de hoofdzin?

3. Komt het onderwerp van de hoofdzin overeen met het 'denkbeeldige' onderwerp van de bijzin? 


ja = ok                                              nee = zin verbeteren




Slide 29 - Tekstslide

Foutieve samentrekking
Je mag alleen woorden weglaten in de volgende gevallen:
- als het twee hoofdzinnen zijn
- als het hetzelfde zinsdeel is bij zinsontleding
- als het dezelfde woordsoort is bij woordsoortbenoeming
- als het dezelfde betekenis heeft

Slide 30 - Tekstslide

Om betere cijfers voor tekstbegrip te halen, geeft de school bijles.

A
foutieve samentrekking
B
foutief beknopte bijzin

Slide 31 - Quizvraag

onjuist

de school = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.


Goed = Om betere cijfers voor tekstbegrip te halen, kan je op school bijles krijgen.

Slide 32 - Tekstslide

Lekker in onze stoelen liggend, dronken we het koude bier.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

juist
Het onderwerp in beide zinnen is 'we'

Slide 34 - Tekstslide

Na fraude te hebben geconstateerd, werd de boekhouder direct ontslagen.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

onjuist

De boekhouder = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.


Goed = Nadat men fraude had geconstateerd, werd de boekhouder direct ontslagen.

Slide 36 - Tekstslide

In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, vond de agent hem in de goot.
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

onjuist

De agent = onderwerp in de hoofdzin, maar waarschijnlijk niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.


In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, werd hij door de agent in de goot gevonden.

Slide 38 - Tekstslide

Zijn vriendin uitzwaaiend, verdween de bus uit het zicht.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quizvraag

onjuist

 De bus = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin. 


Terwijl hij zijn vriendin uitzwaaide, verdween de bus uit het zicht.

Slide 40 - Tekstslide

Ik begrijp en herken de verschillende bijzinnen en kan deze benoemen.
Onvoldoende
Redelijk
Voldoende
Ruim voldoende
Goed

Slide 41 - Poll

Het benoemen van de volgende soort bijzin vind ik het moeilijkste:
Onderwerpszin
LV-zin
BWB-zin
Gezegdezin
Met geen van allen een probleem

Slide 42 - Poll

Ik begrijp en herken beknopte bijzinnen.
Onvoldoende
Redelijk
Voldoende
Ruim voldoende
Goed

Slide 43 - Poll

Einde van deze lessonup

Slide 44 - Tekstslide

Ik begrijp en herken foutief beknopte bijzinnen.
Onvoldoende
Redelijk
Voldoende
Ruim voldoende
Goed

Slide 45 - Poll

Heb je nog specifieke vragen en/of opmerkingen?

Slide 46 - Open vraag