Johan de Witt PRO - Nederlands thema Vervoer les 1

Nederlands thema Vervoer - les 1
Lesdoelen:
* Je leert 4 nieuwe woorden.
* Je herhaalt de klinkers en medeklinkers.
* Je leert wat het onderwerp van een tekst is en hoe je dit kunt vinden.
* Je leert wat de hoofdgedachte van een tekst is en hoe je deze kunt vinden.
* Je oefent met het schrijven van blokletters.
* Je leert wat een voicemail is en hoe je dit het beste in kunt spreken. 

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands thema Vervoer - les 1
Lesdoelen:
* Je leert 4 nieuwe woorden.
* Je herhaalt de klinkers en medeklinkers.
* Je leert wat het onderwerp van een tekst is en hoe je dit kunt vinden.
* Je leert wat de hoofdgedachte van een tekst is en hoe je deze kunt vinden.
* Je oefent met het schrijven van blokletters.
* Je leert wat een voicemail is en hoe je dit het beste in kunt spreken. 

Slide 1 - Tekstslide

Aan welke woorden denk je bij thema 'Vervoer'?

Slide 2 - Open vraag

Moeilijke woorden
Het abonnement
Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.




Slide 3 - Tekstslide

Moeilijke woorden
De boete
Het geld dat je als straf moet betalen.


Slide 4 - Tekstslide

Moeilijke woorden
De chauffeur
Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus.




Slide 5 - Tekstslide

Moeilijke woorden
De conducteur
Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert.


Slide 6 - Tekstslide

Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.
A
Het abonnement
B
De boete

Slide 7 - Quizvraag

Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert.
A
De chauffeur
B
De conducteur

Slide 8 - Quizvraag

Ken je de klinkers nog?
Maak met iedere klinker één woord en stuur je antwoord op.

Slide 9 - Open vraag

Spelling & Grammatica
Klinkers
Klinkers maak je in je mond: 
A, E, I, O, U


Slide 10 - Tekstslide

Spelling & Grammatica
Medeklinkers
Medeklinkers maak je met je tong en je lippen.
B, C, D, F, G, H, J, K, L, M, N, P, Q, R, S, T, V, W, X, Z



Slide 11 - Tekstslide

Lezen
Het onderwerp
Het onderwerp van de tekst is waar de tekst over gaat.
Je kunt het onderwerp meestal in één woord opschrijven of vertellen.
Vaak vind je in de titel een aanwijzing voor het onderwerp.





Slide 12 - Tekstslide

Lezen
De hoofdgedachte
De hoofdgedachte van de tekst is wat de schrijver met de tekst wil zeggen.
Je kunt de hoofdgedachte van de tekst meestal in één zin opschrijven of vertellen.


Om de hoofdgedachte te kunnen opschrijven, moet je een tekst grondig lezen.
Dit betekent dat je de tekst helemaal leest, van het begin tot het einde.





Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Schrijven
Het formulier
Een formulier is een vel papier waarop je bepaalde informatie moet invullen. 
Op een formulier kan bijvoorbeeld gevraagd worden naar jouw naam en adres. 
Je zult regelmatig een formulier moeten invullen. 
Bijvoorbeeld als je een busabonnement of een rijbewijs wilt aanvragen.






Slide 17 - Tekstslide

Schrijven
Het formulier
... Tegenwoordig kun je formulieren soms ook digitaal invullen. Bijvoorbeeld als je een bestelling doet via het internet. Meestal moet je een formulier dan op papier met pen invullen. Het is belangrijk dat je dan heel duidelijk schrijft en geen fouten maakt. Meestal moet je schrijven met blokletters.



Je gaat oefenen met het blokletteralfabet. Geef in blokletters antwoord op de vragen.




Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Spreken en luisteren
Een voicemail inspreken
Als je opbelt, neemt er niet altijd iemand op.
Meestal kun je dan een bericht achterlaten.
Je moet dan een voicemail inspreken.


Soms is het inspreken van een voicemail lastig.
Bijvoorbeeld als je het niet had verwacht dat iemand niet op zou nemen.
Of als je niet goed weet wat je moet zeggen.




Slide 20 - Tekstslide

Spreken en luisteren
Een voicemail inspreken
... Er bestaan regels voor het inspreken van een voicemail:

Zeg eerst goedemorgen/goedemiddag/goedenavond
Vertel dan wat jouw voor- en achternaam is.
Vertel waarom je belt of voor wie je belt.
Laat jouw telefoonnummer achter als je teruggebeld wilt worden.
Sluit het bericht netjes af.



Slide 21 - Tekstslide

Spreken en luisteren
Opdracht 1
Maak opdracht 1 van Spreken en luisteren



Slide 22 - Tekstslide

Het geld dat je als straf moet betalen

Slide 23 - Open vraag

Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert

Slide 24 - Open vraag

Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.

Slide 25 - Open vraag

Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus.

Slide 26 - Open vraag

Hoe ging deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll