Zouten HAVO-VWO

Zouten
4 HAVO/VWO

Door Martine Wehrens
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zouten
4 HAVO/VWO

Door Martine Wehrens

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Zouten: eigenschappen van zouten 
Zouten hebben de volgende eigenschappen:
  • Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
  • Zouten hebben een ionrooster
  • Zouten zijn bij kamertemperatuur vast
  • Zouten hebben hoge smeltpunten
  • Gesmolten en opgelost geleiden zouten stroom
  • vaste zouten geleiden geen stroom
  • de totale lading van een zout is nul


Slide 3 - Tekstslide

wanneer geleiden zouten
A
in vaste en in vloeibare fase
B
in vaste fase in oplossing
C
altijd
D
in vloeibare fase en in oplossing

Slide 4 - Quizvraag

Formules van zouten
  • Bestaan uit een metaalion en niet-metaalion
  • Na + = natrium ion(metaal)
  • Cl - = chloor ion (niet-metaal) 
  • Vorming zout NaCl --> geen lading

Slide 5 - Tekstslide

Vormen van ionen
  • Voor geleiding zijn geladen deeltjes nodig: de ionen.
  • Een zout is opgebouwd uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen
  • Hoe worden die ionen gevormd: 
  • door elektronen op te nemen of af te staan.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de beste omschrijving van een ion?
A
een ion is een atoom met een positieve lading
B
een ion is een atoom met een negatieve lading
C
een ion is een atoom met een lading

Slide 7 - Quizvraag

Het zoutrooster = ionrooster
  • Elke Na+ is omringd door Cl- en andersom
  • In vaste fase is dit rooster intact: geen vrij bewegende deeltjes voor geleiding: denk aan tanden, botten, nagels, hoeven, horens, etc.
  • In vloeibare fase is dit rooster niet intact: wel vrij bewegende deeltjes voor geleiding van warmte, stroom, prikkels, etc.

Slide 8 - Tekstslide

Zouten in water
  • Binding tussen Na+ en Cl- heet een ionbinding
  • Bij oplossen van een zout in water worden de ionbindingen verbroken.

Slide 9 - Tekstslide

Zouten in water
  • Elk ion wordt omringd door watermoleculen
  • Weergegeven in een vergelijking:
    NaCl (s) -> Na+ (aq) + Cl- (aq)
  • NaCl (aq) bestaat niet: Het lost direct op in water!

Slide 10 - Tekstslide

Welke bewering(en) is of zijn juist?
A
een ion is altijd van een metaalatoom gemaakt.
B
een metaalion heeft altijd een elektron teveel
C
niet-metaalionen zijn negatief geladen
D
een niet-metaalion heeft een proton afgestaan

Slide 11 - Quizvraag

Een ionbinding
A
Bestaat ook als een zout is opgelost in water
B
Komt alleen voor bij zouten
C
Heb je bij alle stoffen op aarde

Slide 12 - Quizvraag

Naamgeving van een zout
  • Systematische naam: naam van het positieve ion + naam van het negatieve ion met -ide erachter (zonder ladingen).
  • Vb: aluminiumoxide (let op -oxide en sulfide)
  • Sommige metaal ionen, zoals ijzer, kunnen verschillende ladingen hebben, dan gebruik je romeinse cijfers in de naam. Vb: ijzer(III)chloride

Slide 13 - Tekstslide

Samengestelde ionen

Slide 14 - Tekstslide

Samengestelde ionen
namen ionen zijn evt op te zoeken in BINAS 66B

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn = kruizen van de ladingen
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. schrijf de zoutformule op zonder lading


Slide 17 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn = kruizen van de ladingen
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 1:

  1. magnesiumchloride
  2.       Mg2+       Cl-     
  3.         2+             1-
  4.          1       :                                                                          
  5.   ( Mg) 1  ( Cl )2                                                          
  6.   Mg Cl 2

Slide 18 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 2:

  1. aluminiumsulfaat
  2.       Al3+       SO42-     
  3.         3+             2-
  4.         2       :       3                                                               
  5.    Al2 ( SO4 )3  

Slide 19 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn = kruizen van de ladingen
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 3:

  1. ijzer(III)bromide
  2.       Fe3+       Br-     
  3.         3+             1-
  4.         1       :     3                                                                    
  5.   ( Fe)1 (Br )3                                                     
  6.          Fe Br3  

Slide 20 - Tekstslide

Lood(II)nitraat = Pb(NO3)2(s)
De lading van Pb is...
A
1+
B
2-
C
1-
D
2+

Slide 21 - Quizvraag

oplossen 

  • stevige ion-binding wordt verbroken

  • ionen verlaten hun vaste plaats, drijven los rond, omringd door watermoleculen

Slide 22 - Tekstslide

vergelijking oplossen van zout

NaCl (s) --> Na+ (aq)  +  Cl- (aq)

  • voor de pijl: verhoudingsformule vaste zout
  • na de pijl: de losse ionen
  • kloppend maken: verhouding voor en na de pijl gelijk

Slide 23 - Tekstslide

vergelijking oplossen van zout
  • voor de pijl: verhoudingsformule vaste zout
  • na de pijl: de losse ionen
  • kloppend maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

magnesiumchloride:  MgCl2 (s) --> Mg2+ (aq)  +  2 Cl- (aq)
ijzer(III)bromide:  FeBr3 (s) --> Fe3+ (aq)  +  3 Br- (aq)

Slide 24 - Tekstslide

vergelijking indampen van zout

  Na+ (aq)  +  Cl- (aq)  --> Na+Cl- (s)

indampen is het omgekeerde van oplossen

  • voor de pijl: de losse ionen 
  • na de pijl: verhoudingsformule vaste zout
  • kloppend maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

Slide 25 - Tekstslide

vergelijking indampen van zout
  • voor de pijl: de losse ionen
  • na de pijl: verhoudingsformule vaste zout 
  • kloppende maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk

natriumsulfide-oplossing:  2 Na+ (aq)  +  S2-(aq)--> Na2 S (s)  ijzer(II)fluoride-oplossing:   Fe2+ (aq)  +  2 F- (aq)  --> FeF2 (s)

Slide 26 - Tekstslide

vergelijking oplossen van een zouthydraat
  • voor de pijl: het zouthydraat
  • na de pijl: losse ionen en water
  • kloppend maken: verhouding voor- en na de pijl gelijk





Slide 27 - Tekstslide

Toepassingen neerslagreacties

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Welke zoutoplossing is geschikt om koper(II)ionen te verwijderen uit een oplossing?
Gebruik BINAS tabel 35
A
Zilverchloride-oplossing
B
IJzer(II)sulfide-oplossing
C
Natronloog (natriumhydroxide-opl)
D
Natriumnitraat-oplossing

Slide 33 - Quizvraag

Uitleg quizvraag
A) zilverchloride is een slecht oplosbaar zout, dus dit kun je niet als oplossing toevoegen.
B) het sulfide-ion is wel geschikt, maar het ijzer(II)-ion is ongeschikt als tegenion. Ook ijzer(II)sulfide is een slecht oplosbaar zout.
C) het hydroxide-ion geeft neerslag met het koper(II)-ion. Het natrium-ion is een geschikt tegenion; natriumhydroxide is een goed oplosbaar zout.
D) het nitraat-ion geeft geen neerslag met het koper(II)-ion.

Slide 34 - Tekstslide

Welke zoutoplossing is geschikt om kwik(I)ionen te verwijderen uit een oplossing? (Gebruik BINAS tabel 35)
A
Kaliumchloride-oplossing
B
Natriumnitraat-oplossing
C
Magnesiumnitraat-oplossing
D
Zilverchloride-oplossing

Slide 35 - Quizvraag

Uitleg quizvraag
A) het chloride-ion geeft neerslag met het kwik(I)-ion. Het kalium-ion is een geschikt tegenion; kaliumchloride is een goed oplosbaar zout.
B) het nitraat-ion geeft geen neerslag met het koper(II)-ion. 
C) het nitraat-ion geeft geen neerslag met het koper(II)-ion. 
D) zilverchloride is een slecht oplosbaar zout, dus dit kun je niet als oplossing toevoegen.

Slide 36 - Tekstslide

Toepassing 2: zout maken
Gevraagd: zilverchloride

1. Zilver-ionen en chloride-ionen samenvoegen geeft het zout zilverchloride.
2. Kies voor zowel de zilver-ionen als voor de chloride-ionen een tegenion wat niet voor een neerslag zorgt. Bijv. zilvernitraat-oplossing en natriumchloride-oplossing.
3. Neerslag filtreren: je hebt je zout zilverchloride.
(4. Indampen van het filtraat levert je natriumchloride op.)

Slide 37 - Tekstslide

Welke twee zoutoplossingen kun je samenvoegen om calciumcarbonaat te krijgen?
A
calciumchloride-opl + zinkcarbonaat-opl
B
calciumfluoride-opl + kaliumcarbonaat-opl
C
calciumchloride-opl + natriumcarbonaat-opl
D
calciumnitraat-opl + ijzer(II)carbonaat-opl

Slide 38 - Quizvraag

Uitleg quizvraag
A) zinkcarbonaat is een slecht oplosbaar zout.
B) calciumfluoride is een slecht oplosbaar zout.
C) calcium- en carbonaat-ionen vormen neerslag. Natrium- en chloride-ionen blijven in oplossing.
D) ijzer(II)carbonaat is een slecht oplosbaar zout.

Slide 39 - Tekstslide

Een pot magnesiumchloride is mogelijk vervuild met bariumchloride. Welk zout kun je gebruiken om te achterhalen of de pot vervuild is met bariumchloride.
A
natriumfosfaat
B
ammoniumsulfaat
C
lood(II)sulfaat
D
kaliumhydroxide

Slide 40 - Quizvraag

Uitleg quizvraag
A) fosfaat-ionen geven neerslag met zowel magnesium- als bariumionen
B) sulfaat-ionen geven alleen neerslag met barium-ionen. Ammoniumsulfaat is een goed oplosbaar zout.
C) sulfaat-ionen geven alleen neerslag met barium-ionen, maar lood(II)sulfaat is een slecht oplosbaar zout.
D) hydroxide-ionen geven alleen neerslag met magnesium-ionen. Maar je wilt juist de barium-ionen aantonen als ze er zijn, niet de magnesium-ionen.

Slide 41 - Tekstslide

Chemisch rekenen met zouten

Slide 42 - Tekstslide

Je hebt 2,00 gram soda (Natriumcarbonaat). Als je de zak niet goed afsluit, neemt  het zout water op en ontstaat er een hydraat. Na het verwarmen van het zout totdat er geen waterdamp meer vrijkomt, is er nog 0,74 gram over. Wat was de formule van het hydraat?

Slide 43 - Tekstslide

gegevens uit BINAS tabel 98:
- de molaire massa van natriumcarbonaat is 105,99 g mol-1
- de molaire massa van water is 18,02 g mol-1
Je hebt 2,00 gram soda (Natriumcarbonaat). Als je de zak niet goed afsluit, neemt  het zout water op en ontstaat er een hydraat. Na het verwarmen van het zout totdat er geen waterdamp meer vrijkomt, is er nog 0,74 gram over. Wat was de formule van het hydraat?
Na2CO3.xH2O

Slide 44 - Tekstslide

A:
B:
C:
D:
Na2CO3.10H2O
Na2CO3.8H2O
Na2CO3.5H2O
Na2CO3.2H2O
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 45 - Quizvraag

Je hebt 2,00 gram soda (Natriumcarbonaat). Als je de zak niet goed afsluit, neemt  het zout water op en ontstaat er een hydraat. Na het verwarmen van het zout totdat er geen waterdamp meer vrijkomt, is er nog 0,74 gram over. Wat was de formule van het hydraat?
Na2CO3.10H2O

Slide 46 - Tekstslide

rekenen aan zoutreakties

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Tekstslide