De brug - formuleren deel 2

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

15 minuten lezen
Korte vragenlijst
Uitleg de brug formuleren deel 2
Oefenen
Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Korte vragenlijst invullen

Slide 4 - Tekstslide

Formuleren deel 2 
- Trappen van vergelijking
- Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Wat zijn de trappen van vergelijking?

Slide 5 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Er zijn drie soorten trappen:

- De stellende trap: Albert is lief
- De vergrotende trap: Barry is liever
- De overtreffende trap: Chris is het liefst 

Slide 6 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Het gebruik van 'als' en 'dan'

Je gebruikt het woordje 'als', wanneer je twee dingen met elkaar vergelijkt: Jij bent net zo leuk als jouw zus

Je gebruikt het woordje 'dan' bij de vergrotende trap:
Jij bent leuker dan jouw zus

Slide 7 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Uitzonderingen: er zijn woorden waarbij er niet -er of -st achter komt.

bijvoorbeeld bij:

veel - meer - meest 
En ook als het woord al eindigt op -st, dan komt er niet nog een keer st achter. Dan zeggen we:

verrast, meer verrast, meest verrast

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de trap van groot

Slide 9 - Open vraag

Wat is de trap van goed

Slide 10 - Open vraag

Wat is de trap van snel

Slide 11 - Open vraag

Vaste voorzetsels bij werkwoorden
sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel 

Bijvoorbeeld:
Twijfelen aan, verlangen naar, houden van en hopen op.

Al in juni verlangen veel leerlingen naar de zomervakantie
In juli gaan we kamperen met/naast/zonder onze buren

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het vaste voorzetsel bij het werkwoord
Mijn vader houdt heel van mijn moeder

Slide 13 - Open vraag

Wat is het vaste voorzetsel bij het werkwoord?

Ik erger me aan het vervelende gedrag

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Nu maken
De brug - formuleren opdracht 4 t/m 6

Klaar? Leren voor Duits of wiskunde!

Slide 16 - Tekstslide