4B 6.3 Spelling - 2

Werkwoordspelling
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je kunt de werkwoordspelling toepassen (tt, vt en vd)

Slide 2 - Tekstslide

tegenwoordige 
tijd
verleden
tijd
voltooide  
tijd
Bij de drogist verkopen ze ook medicijnen.
De mieren vluchtten voor de rook.
Deze game is bedoeld voor jongeren boven de 18 jaar.
Jana zocht haar andere sok.
Wat heb je tegen hem gezegd?
Vriendschap maakt mensen gelukkig.

Slide 3 - Sleepvraag

werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.
David (verkopen) al zijn oude rommel.
A
verkoop
B
verkoopt
C
verkoopd
D
verkopen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.
(Vinden) jij dit schilderij van Mondriaan mooi?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt
D
vinden

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.
Ronnie (verrassen) zijn vriendin met bloemen.
A
verraste
B
verrasde
C
verrastte
D
verrasdde

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.
In de wei (blaten) het schaap.
A
blatte
B
blate
C
blaatte
D
blaatde

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de voltooide tijd.
Na het doelpunt werd hard (juichen).
A
gejuichen
B
gejuicht
C
gejuichd
D
gejoogd

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de voltooide tijd.
Hij had (beloven) om niets te vertellen.
A
beloofd
B
belooft
C
beloofdt
D
beloven

Slide 20 - Quizvraag



Kijk steeds goed welke tijd je moet gebruiken: tt, vt of vd

Slide 21 - Tekstslide

Hij (proberen tt) het echt wel maar het lukt niet.
A
probeert
B
probeerde
C
probeerd
D
probeerdt

Slide 22 - Quizvraag

Het vliegtuig (landen vt) op Schiphol.
A
landt
B
landde
C
lande
D
landen

Slide 23 - Quizvraag

We hebben haar naar het ziekenhuis (vervoeren vd).

Slide 24 - Open vraag

Mijn tante (verbazen vt) zich over mijn komst.
A
verbaast
B
verbaasde
C
verbaazde
D
verbaasdde

Slide 25 - Quizvraag

Ik heb me daar nog zo op
(verheugen vd).

Slide 26 - Open vraag

M’n zusje heeft eindelijk eens niet (zeuren vd).
A
gezeurt
B
gezeurd
C
gezeurdt
D
gezuerd

Slide 27 - Quizvraag

Ik (besteden vt) te veel tijd aan mijn computer.

Slide 28 - Open vraag

Pieter (snijden tt) de worteltjes in kleine stukjes.

Slide 29 - Open vraag

Opdrachten
Maak opdracht 4, 5 en 6 
(p. 220-221)

Slide 30 - Tekstslide

Lesdoel
Je kunt meervouden van zelfstandige naamwoorden maken.

Slide 31 - Tekstslide

meervoud zn (1)
  • Zet -en achter het woord:
    bank-banken, kat-katten, huis-huizen, boom-bomen
  • Zet -s achter het woord:
    jongen-jongens, baby-baby's, wc-wc's, jockey-jockeys
  • Zet -ën achter het woord:
    twee-tweeën, bacterie-bacteriën, kopie-kopieën

Slide 32 - Tekstslide

meervoud zn (2)
Uitzonderingen:
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben meerdere meervoudsvormen.
bijv.
  • seconde=>    secondes, seconden
  • plectrum=>   plectrums, plectra
  • zeeman=>     zeelui, zeelieden, zeemannen

Slide 33 - Tekstslide

Meervouden op -en
• boek - boeken

• school - scholen

• student - studenten

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Meervouden op 's
Als je het woord met een -s eraan vast niet kunt uitspreken:
foto - foto's
oma - oma's
menu - menu's
ego - ego's 
accu - accu's 

Slide 36 - Tekstslide

Meervouden op -ën
twee - tweeën
fee - feeën
idee - ideeën
slee - sleeën
zee - zeeën

Slide 37 - Tekstslide

Meervouden op -ën
Klemtoon niet op de laatste lettergreep:

assurantie - assurantiën
bacterie - bacteriën
ceremonie - ceremoniën (ceremonies kan ook)
kolonie - koloniën
porie - poriën
tralie - traliën (tralies mag ook)

Slide 38 - Tekstslide

Bijzondere gevallen
kalf - kalveren
pad - paden / padden
lam - lammeren
kind - kinderen
blad - bladeren

Slide 39 - Tekstslide


Meervoud van foto is?
A
fotos
B
foto's

Slide 40 - Quizvraag


Meervoud van tv is?
A
tv's
B
tvs

Slide 41 - Quizvraag

Het meervoud van pony is:
A
ponies
B
pony's
C
ponys

Slide 42 - Quizvraag

Het meervoud van categorie is:
A
categorieën
B
categoriën
C
categories

Slide 43 - Quizvraag

Het meervoud van cadeau is:
A
cadeau's
B
cadeaus
C
cadeautje
D
cadeautjes

Slide 44 - Quizvraag

Het meervoud van garage is:
A
garages
B
garage's

Slide 45 - Quizvraag

Wat is de juiste meervoudsvorm

accu
A
accuus
B
accu's
C
accus

Slide 46 - Quizvraag

Wat is de juiste meervoudsvorm

café
A
cafees
B
café's
C
cafés

Slide 47 - Quizvraag

Opdrachten
Maak opdracht 
8 t/m 10
(p. 223)
timer
7:00

Slide 48 - Tekstslide

geen tussenletter
Tussenletter 
e
Tussenletters
en
Tussenletter
s
tomaat+sap
groente-soep
champignon+saus
gehakt+bal
rogge+brood
bakker+room
varken+vlees
geit+kaas
kalf+kroket
worst+broodje
koffie+kopje
garnaal+pastei

Slide 49 - Sleepvraag