Blok 3 fictie

Beeldspraak
In spreekwoorden en uitdrukkingen komt figuurlijk taalgebruik voor, beeldspraak. Het gaat dan om bekende beelden, die door het vele gebruik vaak afgezaagd zijn.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
In spreekwoorden en uitdrukkingen komt figuurlijk taalgebruik voor, beeldspraak. Het gaat dan om bekende beelden, die door het vele gebruik vaak afgezaagd zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak vind je hier: Je slaapkamer ziet eruit als een zwijnenstal.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 3 - Quizvraag

Metafoor
er wordt iets genoemd dat lijkt op datgene wat eigenlijk bedoeld wordt, maar niet genoemd wordt. Er is een overeenkomst tussen de twee.

Slide 4 - Tekstslide

Welke vorm van beeldspraak vind je hier: Een moeder kan vertwijfeld uitroepen: ‘Ruim jouw zwijnenstal toch eens op.’
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 5 - Quizvraag

Personificatie
voorwerpen worden voorgesteld als een levend persoon of krijgen menselijke eigenschappen.

Slide 6 - Tekstslide

Welke vorm van beeldspraak vind je hier: De verliefde dichter verzucht: ‘Zelfs de bloemen in het veld fluisteren zachtjes jouw
naam.’
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 7 - Quizvraag

Stijlfiguren en stijlfouten
Schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. maar ze kunnen ook fouten maken. 

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling
Het punt wordt nogmaals benoemd. 

Slide 9 - Tekstslide

De leraar riep blij: ‘Dat heb je goed gedaan, werkelijk heel goed.’
A
tautologie
B
herhaling
C
pleonasme
D
vooropplaatsing

Slide 10 - Quizvraag

Tautologie
 Het benadrukken van een woord met een ander woord dat (zo goed als) dezelfde betekenis heeft. 

Slide 11 - Tekstslide

Onmiddellijk en meteen kwam hij langs.
A
tautologie
B
herhaling
C
pleonasme
D
vooropplaatsing

Slide 12 - Quizvraag

Pleonasme
een eigenschap die onlosmakelijk verbonden is met het genoemde, nog eens in een bepaling uitgedrukt. Voorbeelden zijn een houten boomstam, het groene gras en een ronde cirkel.

Slide 13 - Tekstslide

Hij had het groene gras van de buren gemaaid.
A
tautologie
B
herhaling
C
pleonasme
D
vooropplaatsing

Slide 14 - Quizvraag

Vooropplaatsing
Het onderwerp wordt voorop in de zin geplaatst. 

Slide 15 - Tekstslide

Die jas ,die moet ik zeker nog een keer pasen.
A
tautologie
B
herhaling
C
pleonasme
D
vooropplaatsing

Slide 16 - Quizvraag

De jongens op de camping kopen cola, chips en stokbrood.
A
tautologie
B
herhaling
C
pleonasme
D
opsomming

Slide 17 - Quizvraag

Wie in armoede opgroeit, zal in het latere leven rijkdom des te meer waarderen.
A
pleonasme
B
tegenstelling
C
tautologie
D
vooropplaasting

Slide 18 - Quizvraag

Iedere klas heeft wel eens meegemaakt dat een leraar woedend roept: ‘Vind jij dit
gedrag normaal?
A
Retorische vraag
B
anticlimax
C
pleonasme
D
tautologie

Slide 19 - Quizvraag

Laura haalt een tien voor de afsluitende stapeltoets geschiedenis en roept door
de klas: ‘Dat is wel een aardig resultaat.’
A
understatement
B
pleonasme
C
opsomming

Slide 20 - Quizvraag

Verhaalbegin en verhaaleinde
Proloog
een apart hoofdstuk vooraf aan het eerste hoofstuk, uitleg personages, waarom?

Epiloog
een apart hoofdstuk na het laatste hoofdstuk, terugblik op de gebeurtenissen.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een open einde en gesloten einde?

Slide 22 - Open vraag

verhaaleinde
gesloten einde
alle vragen zijn beantwoord en je weet hoe het afloopt.

open einde
afloop wordt niet verteld en vragen niet allemaal beantwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een thema?

Slide 24 - Open vraag

Heb je een voorbeeld van een thema?

Slide 25 - Woordweb

Motief
Het thema wordt duidelijk als je let op dingen die vaker terugkomen.

Zulke herhalingen heten motieven, zoals een uitspraak, een plaats, gevoel, een voorwerp of kleur.

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeelden motief
Rood, Amsterdam, moordwapen


 samen eten

Slide 27 - Tekstslide

Wat is een moraal? of de moraal van een verhaal?

Slide 28 - Open vraag

Moraal
een wijze les ontdekken.

Problemen bespreken is beter dan erover zwijgen

Iets wat goed of fout is.

Slide 29 - Tekstslide

Wat is een recensie?

Slide 30 - Open vraag

Zijn recensies objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 31 - Quizvraag