Grammatica woordsoorten H1

Vandaag:
10 minuten in stilte lezen

Grammatica woordsoorten H1: persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag:
10 minuten in stilte lezen

Grammatica woordsoorten H1: persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Pers.vnw & Bez.vnw

Grammatica Woordsoorten H1

Slide 2 - Tekstslide

Welke
woordsoorten
ken je nog?

Slide 3 - Woordweb

Leerdoelen

Je kunt persoonlijke voornaamwoorden herkennen

Je kunt bezittelijke voornaamwoorden herkennen

Slide 4 - Tekstslide

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Lees de zinnen a t/m d. Zijn ze allemaal correct?

a. Vond je me zusje ook zo uitsloverig?
b. Vanaf het begin vindt Gerard me leuk.
c. Gisteren heb je jouw mobiel laten liggen. 
d. Laten we maar bij jouw afspreken.

Slide 6 - Tekstslide

Theorie Pers.vnw
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een
persoon,
dier
of
ding
aan.

Slide 7 - Tekstslide

Theorie Pers.vnw
Een persoonlijk voornaamwoord bij een: 

persoon         Kijk, de buren. Zij wonnen een loterij.

dier                Pas op voor de hond. Hij bijt.

ding               Ik zoek mijn boek. Zie jij het?


Slide 8 - Tekstslide

Theorie Bez.vnw
Een bezittelijk voornaamwoord

- geeft aan van wie iets is

- staat altijd voor een znw, waar het bij hoort

Jullie huis.         Mijn fiets.         Jouw vriendinnen.


Slide 9 - Tekstslide

Schema Pers. & Bez.vnw

Slide 10 - Tekstslide

je - haar - ons - jullie - hun
In het schema zag je dat je, haar, ons, jullie en hun zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kunnen zijn. Je kunt de woordsoort bepalen door het woord te vervangen door hij, hem of zijn.
• Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij of hem.
– Is dit volbloedpaard van jullie? → Is dit volbloedpaard van hem? → jullie = pers.vnw
• Een bezittelijk voornaamwoord kun je vervangen door zijn.
– Dat is haar verrekijker. → Dat is zijn verrekijker. → haar = bez.vnw

Slide 11 - Tekstslide

Volgens JOU wil jullie vriend uit Urk jouw zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Geen van allen

Slide 12 - Quizvraag

Volgens jou wil JULLIE vriend uit Urk jouw zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Geen van allen

Slide 13 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk JOUW zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk naamwoord
C
Bezittelijk naamwoord
D
Geen van allen

Slide 14 - Quizvraag

Die mooie boeken zijn niet van ONS.

A
zelfstandig voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 15 - Quizvraag

Hen & hun
Hen & hun worden vaak verkeerd gebruikt.

Hen    1. LVW                                            Ik hoop hen snel weer te zien.
             2. MVW met voorzetsel.       Zij geeft het aan hen.

Hun    1. MVW zónder voorzetsel.  Zij geeft het hun.
             2. Bez.vnw                                   Hun auto's zijn beter.

Slide 16 - Tekstslide

0

Slide 17 - Video

Ik heb mijn spullen aan ... gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quizvraag

Weet je waar ... auto staat?
A
hen
B
hun

Slide 19 - Quizvraag

Misschien moet je ... maar even appen.
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb ... zojuist nog het verschil tussen hen en hun uitgelegd .
A
hen
B
hun

Slide 21 - Quizvraag

Leerdoelen

Je kunt persoonlijke voornaamwoorden herkennen

Je kunt bezittelijke voornaamwoorden herkennen

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf een zin over iets uit jouw kamer, waarbij je een bez.vnw gebruikt.

Slide 23 - Open vraag

Aan de slag!
Werk aan de opdrachten van H1 --> grammatica woordsoorten
Opdracht 1 t/m 3 van blz. 30.


Slide 24 - Tekstslide

Variatie in woordgebruik
Formuleren H1

Slide 25 - Tekstslide

Variatie in woordgebruik

We bekijken het filmpje met uitleg.

Maak nu opdracht 1 en 2 van blz. 32 en 33.

Slide 26 - Tekstslide